ECLI:NL:GHAMS:2019:1365

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
23-000524-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod met bewijsbeoordeling van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Duitsland en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk niet voldoen aan een gebiedsverbod. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de tenlasteleggingen die betrekking hadden op vier verschillende incidenten (zaken A, B, C en D) waarbij de verdachte zich niet aan het gebiedsverbod hield. De verdachte werd vrijgesproken in zaak A, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat hij op de betreffende datum op de hoogte was van het gebiedsverbod. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het verbod, terwijl de advocaat-generaal stelde dat de verdachte welbewust het verbod had overtreden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van het verbod, mede gezien zijn slechthorendheid en het ontbreken van schriftelijke informatie in begrijpelijke taal.

In de zaken B, C en D werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan het opzettelijk niet voldoen aan het gebiedsverbod. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij eerder was aangehouden, had moeten verifiëren of het verbod nog van kracht was voordat hij het gebied opnieuw betrad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij in zaak A, maar verklaarde de verdachte schuldig in de andere zaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000524-18
Datum uitspraak: 18 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-251104-17 (zaak A), 13-252184-17 (zaak B), 13-003637-18 (zaak C) en 13-006841-18 (zaak D)
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1970,
postadres: [adres].
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:hij op 13 december 2017 te 09:00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand (ingaande 09 december 2017 te 00:01 uur) niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden (31 oktober 2017; 13/176072-17);
Zaak B:hij op of omstreeks 14 december 2017 te 14:50 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden;
Zaak C:hij op of omstreeks 6 januari 2018 te 05:25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden;
Zaak D:hij op of omstreeks 8 januari 2018 te 20.10 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak van zaak A

De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit in zaak A. Daartoe heeft zij, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte op 13 december 2017 niet op de hoogte was van het aan hem opgelegde gebiedsverbod.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat er geen reden is om aan te nemen dat de verdachte niet bekend was met de inhoud en de strekking van het gebiedsverbod en is dan ook van mening dat de verdachte welbewust de keuze heeft gemaakt om het gebiedsverbod te overtreden.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte op 13 december 2017
opzettelijkniet heeft voldaan aan het gebiedsverbod. Dat de verdachte de inhoud van het gebiedsverbod heeft begrepen, volgt niet zonder meer uit het dossier. In dat kader wordt door het hof in het bijzonder acht geslagen op de slechthorendheid van de verdachte, waar hij tijdens het verhoor bij de politie op heeft gewezen. Politieambtenaar [verbalisant] heeft in het proces-verbaal van uitreiking van 10 december 2017 weliswaar gerelateerd dat aan de verdachte met behulp van een tolk de strekking van het verbod is uitgelegd, maar uit dit proces-verbaal kan niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat de verdachte ook heeft verstaan en begrepen wat het gebiedsverbod voor hem inhield. Daar komt bij dat het gebiedsverbod niet op schrift in een voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is uitgereikt. Aangezien in het dossier andere aanknopingspunten ontbreken op grond waarvan verdachtes wetenschap van het gebiedsverbod, en dus zijn opzet op de overtreding daarvan, zou kunnen worden vastgesteld, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder A aan hem ten laste gelegde.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw van de verdachte heeft voorts integrale vrijspraak bepleit in zaak D. Daartoe heeft zij, kort gezegd, aangevoerd dat op 8 januari 2018 geen sprake was van opzet omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het gebiedsverbod al was afgelopen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verdachte niet bekend was met de inhoud en de strekking van het gebiedsverbod en is dan ook van mening dat de verdachte welbewust de keuze heeft gemaakt om het gebiedsverbod te overtreden.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wist al vóór de tenlastegelegde datum dat hij een gebiedsverbod had. Dit verbod was geldig van 9 december 2017 tot en met 8 januari 2018 en de verdachte was in verband met de verdenking van de overtreding daarvan op 13 december 2017, 14 december 2017 en 6 januari 2018 aangehouden door opsporingsambtenaren. Het had dan ook op zijn weg gelegen om zich ervan te vergewissen dat het gebiedsverbod was verlopen voordat hij op 8 januari 2018 opnieuw het overlastgebied 1, Centrum, wilde betreden. Nu hij dit heeft nagelaten heeft de verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij een nog geldend het gebiedsverbod zou negeren, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken B, C en D ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
hij op 14 december 2017 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden;
Zaak C:
hij op 6 januari 2018 te 05:25 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden;
Zaak D:
hij op 8 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens wettelijk voorschrift, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1, Centrum, te verwijderen en zich daar gedurende 1 maand niet meer te bevinden.
Hetgeen in de zaken B, C en D meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, B, C en D bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en -kort gezegd- een dadelijk uitvoerbaar gebiedsverbod voor de duur van 6 maanden opgelegd, te vervangen door 14 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan deze maatregel werd voldaan, tot een maximum van 6 maanden hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A, B, C en D ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het negeren van een gebiedsverbod, uitgevaardigd namens de burgemeester van Amsterdam. Door zo te handelen heeft hij er (bij herhaling) blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan een besluit van het bevoegde gezag, dat is genomen met het oog op handhaving van de openbare orde in het betreffende gebied.
Bij het bepalen van de straf is acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële documentatie van 21 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven, hetgeen in zijn nadeel wordt meegewogen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan niet worden volstaan met andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot zaak B nog bepleit dat de rechten van de verdachte moedwillig en op grove wijze zijn veronachtzaamd nu aan hem destijds, tijdens de aanhoudingsfase, geen advocaat is toegewezen en hij niet door de politie is verhoord over de verdenking. Dit behoort volgens de raadsvrouw te worden meegewogen in de strafoplegging.
In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, noch uit hetgeen uit het dossier blijkt, kan enig aanknopingspunt worden gevonden voor de stelling van de raadsvrouw dat moedwillig, op grove wijze, rechten van de verdachte zijn veronachtzaamd. In dit verband wordt nog opgemerkt dat de verdachte na zijn aanhouding op 14 december 2017 tijdens zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Voorts is getracht om de verdachte op 14 december 2017 om 17:00 uur te verhoren. Uit het dossier blijkt dat de verdachte hier niet aan heeft meegewerkt en geen verklaring heeft afgelegd.
Ook overigens is het hof niet gebleken dat sprake is van enig vormverzuim, noch dat, ware dit anders, de belangen van de verdachte dusdanig zijn geschonden dat dit tot het door de raadsvrouw bepleite gevolg moet leiden.
In het voorgaande ligt besloten dat met name gelet op de ernst van de feiten, in hetgeen overigens door de raadsvrouw naar voren is gebracht geen grond kan worden gevonden voor het opleggen van een lagere, dan wel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Om die reden kan evenmin worden volstaan met een schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel, anders dan door de raadsvrouw bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer 13-251104-17 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B met parketnummer 13-252184-17, in zaak C met parketnummer 13-003637-18 en in zaak D met parketnummer 13-006841-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak B met parketnummer 13-252184-17, in zaak C met parketnummer 13-003637-18 en in zaak D met parketnummer 13-006841-18 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2019.
mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.