ECLI:NL:GHAMS:2019:1364
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Huwelijkse voorwaarden en verrekening van levensverzekeringen in echtscheidingsprocedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verrekening van levensverzekeringen in het kader van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding. Partijen, een vrouw en een man, zijn in 1994 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een periodiek verrekenbeding bevatten. Hun huwelijk is op 28 augustus 2018 ontbonden. De vrouw heeft op 3 september 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2018, waarin de verrekening van overgespaard inkomen werd bepaald. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de levensverzekeringen buiten de verrekening te houden, omdat deze aan hem verknocht zouden zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelt dat de levensverzekeringen bij RVS op haar naam geen deel uitmaken van het te verrekenen vermogen, omdat deze in 2010 zijn beëindigd. Het hof oordeelt dat de verzekeringen op de peildatum, 12 juni 2017, niet meer bestonden en dat de waarde van de uitkering reeds in de verrekening is betrokken. De man betoogt dat de levensverzekeringen bij Reaal en Aegon aan hem verknocht zijn en dat deze buiten de verrekening moeten blijven. Het hof oordeelt dat de premies voor deze verzekeringen zijn betaald uit overgespaard inkomen en dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat bijzondere omstandigheden zich tegen verrekening verzetten.
Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze bepaalt dat de waarde van de verzekeringen bij RVS per peildatum dient te worden verrekend en bepaalt dat de waarden van de levensverzekeringen bij Reaal en Aegon op de peildatum verrekend dienen te worden, verminderd met de verschuldigde inkomstenbelasting. De beslissing is op 16 april 2019 openbaar uitgesproken.