ECLI:NL:GHAMS:2019:1361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
23-003613-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor medeplegen van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan het slachtoffer. De mishandeling vond plaats op 19 december 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan en schoppen van het slachtoffer, wat resulteerde in een gebroken knie en andere verwondingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat zij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het meer subsidiair bewezen verklaarde feit, namelijk de mishandeling die zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, maar het hof heeft besloten om een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, onder bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft psychische problemen en een verslaving aan softdrugs, wat heeft meegewogen in de beslissing van het hof. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen letsels, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade op € 8.000,00 heeft vastgesteld. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003613-17
datum uitspraak: 7 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-703378-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairzij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een gebroken linker knie en/of een of meer kneuzing(en) aan/op het (achter)hoofd en/of de (linker)schouder en/of de ribbenkast en/of de buik en/of de (linker)pink en/of de ruggengraat), heeft toegebracht, door eenmaal of meermalen (met kracht)
- op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam te slaan/stompen en/of
- op/tegen de (linker) knie en/of de be(e)n(en), althans het lichaam, te schoppen/trappen;
subsidiairzij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht)
- op/tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen en/of
- op/tegen de knie en/of be(e)n(en), althans het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairzij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht)
- te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- te schoppen/trappen op/tegen de (linker)knie en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer]
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been (knie) ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met haar mededaders schuldig heeft gemaakt aan het slaan/stompen tegen het lichaam van de aangeefster [slachtoffer] en het trappen tegen haar linkerknie. Anders dan de advocaat-generaal, heeft het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep echter niet de overtuiging bekomen dat het de verdachte daarbij te doen is geweest om het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster. Verder kan niet worden vastgesteld dat zij heeft gehandeld met zogenaamd voorwaardelijk opzet. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is weinig duidelijk geworden over de precieze wijze waarop en de kracht waarmee de aangeefster is geslagen en geschopt, zodat niet kan worden geconcludeerd dat het toegepaste geweld een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen, de vraag of de verdachte zo’n aanmerkelijke kans heeft willen aanvaarden nog daargelaten. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Wel wordt bewezen geacht dat zij, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd, samen met haar medeverdachten de aangeefster heeft mishandeld én dat dit feit zwaar lichamelijk letsel (een breuk in de knie) bij de aangeefster heeft veroorzaakt. Immers, die fractuur kan redelijkerwijs aan de door de verdachte in vereniging verrichte geweldshandelingen worden toegerekend. Dat de verdachte niet degene is geweest die de funeste trap tegen de knie heeft gegeven (maar de medeverdachte [medeverdachte] ), staat aan die bewezenverklaring niet in de weg.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft het hof verzocht om de aangeefster en ‘ [naam 1] ’ als getuigen te horen indien het hof volledig zou uitgaan van de juistheid van de verklaring van de aangeefster. Het hof wijst dit verzoek af, omdat daartoe de noodzaak niet is gebleken. Daarbij speelt een rol dat de verklaring van de aangeefster op belangrijke punten steun vindt in andere verklaringen, waaronder de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
meer subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door te slaan/stompen tegen het lichaam van [slachtoffer] en te trappen tegen de (linker)knie van [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair (medeplegen van zware mishandeling) en meer subsidiair (medeplegen van mishandeling) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in eerste aanleg primair en meer subsidiair bewezenverklaarde, thans te kwalificeren als de voortgezette handeling van die feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof, in verband met de persoonlijke situatie van de verdachte, in overweging gegeven een taakstraf en een voorwaardelijke straf op te leggen, daarbij bijzondere voorwaarden te stellen, maar af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mishandeling door de moeder van een vriendin van haar te slaan en trappen. De verdachte heeft door haar handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Bovendien heeft het slachtoffer een breuk in de knie opgelopen, alsook letsel op haar achterhoofd, linkerschouder, ribbenkast, buik, ruggengraat en pink. De fractuur in de knie maakte twee ziekenhuisopnames en operatief ingrijpen noodzakelijk. Vervolgens heeft het slachtoffer een langdurig revalidatieproces moeten doorlopen. Zij is op vele wijzen beknot geweest in haar bewegingsvrijheid en zelfstandigheid. Op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat zij nog altijd - ruim twee jaar na dato - hinder van dit forse letsel ondervindt. Verder is het slachtoffer komen te lijden aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS), waarvoor behandeling noodzakelijk is gebleken.
Dergelijke geweldsuitspattingen dragen bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde én de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in de rede liggen. Het hof zal daar echter van afwijken om de volgende redenen.
Blijkens een rapport van Reclassering Nederland van 15 januari 2019 is de verdachte gediagnostiseerd met een reeks aan psychische en persoonlijkheidsproblemen. Daarnaast kampt zij met een verslaving aan softdrugs. Deze problemen zijn van invloed op haar gedrag en handelingsvaardigheden. In verband met een en ander wordt afgekoerst op een klinische opname van 10 weken bij Jeugd GGZ-instelling [naam 2] te [plaats 1] of een vergelijkbare kliniek in [plaats 2]. Het is de bedoeling dat de behandeling aansluitend op ambulante basis wordt voortgezet en de verdachte wordt toegeleid naar een opleiding of werk. De verdachte is erg gemotiveerd om verbetering in haar situatie te brengen. De reclassering adviseert de rechter de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten tot het naleven van een meldplicht bij die instelling en tot de behandeling bij [naam 2] of een vergelijkbare zorgverlener.
Het hof stelt vast dat de verdachte staat aan de vooravond van een traject dat haar leven blijvend ten goede kan beïnvloeden en acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat dit traject niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Daarom zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen die aansluiten op hetgeen de reclassering heeft geadviseerd. Onder meer zal als voorwaarde worden gesteld dat de verdachte zich gedurende maximaal 10 weken klinisch zal laten behandelen bij Jeugd GGZ-instelling [naam 2], of een vergelijkbare instelling, omdat het hof daartoe met het oog op reductie van het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt, de noodzaak ziet. Het hof zal een lagere straf opleggen dan door de eerste rechter is uitgesproken en de straf die thans is geëist, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.892,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.892,00. De vordering is in hoger beroep opnieuw, voor het oorspronkelijk gevorderde bedrag, aan de orde.
De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
  • a) daggeldvergoeding ziekenhuis € 252,00
  • b) kosten huishoudelijke hulp € 3.640,00
  • c) immateriële schadevergoeding € 10.000,00
Van de zijde van de verdachte is gesteld dat zij niet verantwoordelijk is voor de breuk in de knie van de benadeelde partij en mitsdien geen sprake is van ‘directe schade’. Dit verweer mist doel. Immers, die fractuur kan redelijkerwijs aan de door de verdachte in vereniging verrichte geweldshandelingen worden toegerekend. Zij is dan ook naar civiele maatstaven - samen met haar mededaders hoofdelijk -aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade.
De vordering is met betrekking tot de onder a) genoemde post niet betwist, in het bijzonder niet met betrekking tot het optreden en de hoogte van die schade of de causale relatie met het bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De onderbouwde stellingen omtrent de onder b) genoemde schade zijn van de zijde van de verdachte uitvoerig gemotiveerd betwist. Voor de beantwoording van de vraag of deze schade (geheel) voor toewijzing in aanmerking kan worden gebracht is naar het oordeel van het hof, gelet op die betwisting, nadere bewijslevering nodig, waarvoor in het strafproces geen plaats is. Daarom levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist voor wat betreft het optreden van zulke schade en het causale verband met het bewezen geachte feit.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 8.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij en de gewelddadige wijze waarop dit (in haar woonomgeving) heeft plaatsgehad;
- de aard en de ernst van de letsels die de benadeelde partij ten gevolge van het incident heeft opgelopen en op de omstandigheid dat in verband daarmee twee ziekenhuisopnames en operatief ingrijpen noodzakelijk zijn geweest;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij een langdurig en intensief revalidatietraject heeft moeten ondergaan;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij langdurig en op diverse wijzen is beknot geweest in haar bewegingsvrijheid en zelfstandigheid;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij ten gevolge van het incident ook thans nog fysieke ongemakken ondervindt;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij met PTSS is komen te kampen, waarvoor psychische behandeling noodzakelijk is gebleken.
Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Hetgeen de benadeelde partij ter compensatie van immateriële schade meer of anders heeft gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat
- de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
- de veroordeelde zich in verband met verslavings-, psychische en persoonlijkheidsproblematiek onder klinische behandeling stelt van Jeugd GGZ-instelling [naam 2], of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar door of namens haar behandelaren worden gegeven, een en ander (a) gedurende maximaal 10 (tien) weken of zoveel korter als haar behandelaren in overleg met de reclassering verantwoord achten en (b) tenzij de reclassering op basis van nieuwe informatie van mening is dat die behandeling alsnog achterwege kan blijven;
- de veroordeelde zich (aansluitend) ambulant voor haar verslavings-, psychische en persoonlijkheidsproblematiek onder behandeling stelt bij (een) door de reclassering aan te wijzen instelling(en) voor verslavingszorg en/of (forensische) geestelijke gezondheidszorg, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar door of namens haar behandelaren worden gegeven indien, voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.252,00
(achtduizend tweehonderdtweeënvijftig euro) bestaande uit € 252,00 (tweehonderdtweeënvijftig euro) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de na te noemen aanvangsdata, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering met betrekking tot het aan immateriële schade meer of anders gevorderde af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.252,00 (achtduizend tweehonderdtweeënvijftig euro) bestaande uit € 252,00 (tweehonderdtweeënvijftig euro) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 januari 2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 december 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2019.
De griffier is buiten staat het arrest te ondertekenen
=========================================================================
[…]