ECLI:NL:GHAMS:2019:1350

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
23-003786-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en verwerping van psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Peru in 1993 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 10 kilo cocaïne op 3 augustus 2018 te Schiphol. De verdachte had in eerste instantie verklaard dat hij cocaïne in zijn koffer had, maar ontkende later te weten dat hij verdovende middelen vervoerde. Het hof oordeelde dat de wisselende verklaringen van de verdachte geen psychische overmacht opleverden, omdat deze tegenstrijdig waren en niet met concrete feiten waren onderbouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een geldbedrag van € 1.290,00 verbeurd verklaard, dat in beslag was genomen en bestemd was voor het begaan van het bewezen verklaarde feit. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003786-18
datum uitspraak: 6 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-154432-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedag] 1993,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de rechtbank, het beroep op psychische overmacht niet bij de strafbaarheid van het feit bespreekt, maar bij de strafbaarheid van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is omdat hij onder druk is gezet door een organisatie, dat hij niet meer wist wat hij moest doen en dat hij zich niet tegen die druk kon verweren. Het hof vat dit verweer aldus op dat bij de verdachte sprake zou zijn van psychische overmacht en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft zeer wisselend verklaard over het bewezen verklaarde feit. Zo heeft hij bij zijn aanhouding op 3 augustus 2018 tegenover de verbalisant verklaard dat hij cocaïne in zijn koffer had. Tijdens zijn verhoor op 5 augustus 2018 ontkende hij te weten dat hij verdovende middelen vervoerde. De verdachte heeft daarnaast nog verklaard dat hij zelf in Peru naar personen is toegegaan die werk voor hem hadden en hun zijn contactgegevens heeft gegeven, waarbij hij dacht dat het om het vervoeren van (valse) dollars zou gaan en hij 3.000 dollar zou krijgen als het werk ten einde was. Uiteindelijk heeft de verdachte verklaard dat hij is gebeld door een Argentijnse man die zei dat hij het moest doen omdat anders zijn geliefden eraan moesten geloven.
De (uiteindelijke) lezing van de verdachte over de gebeurtenissen kan naar het oordeel van het hof geen psychische overmacht opleveren, reeds gelet op de waaier van tegenstrijdigheden die zijn verklaringen bevat, uiteenlopend van zelf het initiatief nemen en weten wat hij vervoerde tot het onder druk een onbekend voorwerp vervoeren.
Het hof is bovendien van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij onder druk stond niet van enig detail is voorzien en niet met concrete en verifieerbare feiten is onderbouwd. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de verdachte onder zodanige van buiten komende drang stond dat hij hier redelijkerwijs geen weerstand aan hoefde te bieden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat hij strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer tien kilo cocaïne. Gelet op deze grote hoeveelheid moet de cocaïne bestemd zijn geweest voor handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en het gebruik daarvan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Van bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen, is niet gebleken. Het hof ziet dan ook geen enkele aanleiding zoals de raadsman heeft verzocht, maximaal een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden op te leggen aan de verdachte, reeds omdat dit niet in lijn is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslagbeslissing

Het hof verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.290,00 (beslagnummer 18-065925), nu is gebleken dat dit geld tot het begaan van het bewezen verklaarde is bestemd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonniswaarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
47 (zevenenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 1.290,00 (beslagnummer 18-065925).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. G. Oldekamp en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 maart 2019.
Mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.