In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Peru in 1993 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 10 kilo cocaïne op 3 augustus 2018 te Schiphol. De verdachte had in eerste instantie verklaard dat hij cocaïne in zijn koffer had, maar ontkende later te weten dat hij verdovende middelen vervoerde. Het hof oordeelde dat de wisselende verklaringen van de verdachte geen psychische overmacht opleverden, omdat deze tegenstrijdig waren en niet met concrete feiten waren onderbouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een geldbedrag van € 1.290,00 verbeurd verklaard, dat in beslag was genomen en bestemd was voor het begaan van het bewezen verklaarde feit. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.