ECLI:NL:GHAMS:2019:1329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.236.381/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over nakoming koopovereenkomst onroerende zaak en uitleg fatale termijnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de nakoming van een koopovereenkomst voor onroerende zaken. De appellanten, beiden wonend in [woonplaats], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De koopovereenkomst, gesloten op 29/30 november 2016, betrof de verkoop van percelen grond door de appellanten aan VEBOMA 1 ONTWIKKELING B.V. voor een bedrag van € 1.000.000,=. De overeenkomst bevatte bepalingen over fatale termijnen voor de eigendomsoverdracht en de verplichtingen van partijen. De appellanten hebben de overeenkomst ontbonden, stellende dat Veboma niet tijdig aan haar verplichtingen had voldaan, terwijl Veboma in kort geding vorderde dat de appellanten zouden worden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Veboma toegewezen en de vorderingen van de appellanten afgewezen, met als argument dat de appellanten in verzuim waren gekomen. In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat de fatale termijnen in de overeenkomst niet correct zijn geïnterpreteerd en dat zij recht hadden op ontbinding. Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de fatale termijnen niet als zodanig waren overeengekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet tijdig een ingebrekestelling hebben gedaan, waardoor Veboma niet in verzuim was geraakt. De vorderingen van de appellanten zijn afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd. De kosten van het geding zijn voor rekening van de appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.381/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/269398/KG ZA 18-49
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 april 2019
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. L. Kesting te Amsterdam,
tegen
VEBOMA 1 ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. D.M. Veerman te Volendam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Veboma genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 20 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (zittingsplaats Alkmaar) van 20 februari 2018, in kort geding gewezen tussen Veboma als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie. De dagvaarding bevat de grieven. Op de rol hebben [appellanten] op de eerst dienende dag geconcludeerd overeenkomstig die appeldagvaarding en producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende akte wijziging c.q. vermeerdering eis, met producties.
Partijen hebben de zaak op 21 februari 2019 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Kesting voornoemd en zijn kantoorgenoot mr. B.P.R. Milar en Veboma door mr. Veerman voornoemd en mr. M.P.R. Sardjoe, advocaat te Amsterdam, iedere partij aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellanten] hebben bij deze gelegenheid nog een productie in het geding gebracht en een akte wijziging eis ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, voor zover daarbij de vorderingen van Veboma zijn toegewezen en de vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen, alsnog de vorderingen van Veboma, voor zover in eerste aanleg toegewezen, zal afwijzen en de vorderingen van [appellanten] , zoals in hoger beroep gewijzigd, zal toewijzen en het vonnis voor het overige zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Veboma heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de door Veboma gevorderde boete is afgewezen, alsnog die boete zal toewijzen en het vonnis voor het overige zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1.1
Partijen hebben op 29/30 november 2016 een koopovereenkomst gesloten, waarbij Veboma voor een bedrag van € 1.000.000,= van [appellanten] een aantal percelen grond met opstallen in [plaats] heeft gekocht om daarop een appartementencomplex te bouwen.
3.1.2
Artikel 15 van de koopovereenkomst luidt, voor zover relevant:
De voor de eigendomsoverdracht van de percelen vereiste akte tot levering zal worden verleden (…), uiterlijk op 1 december 2017, of zoveel eerder of later als partijen in onderling overleg nader schriftelijk overeenkomen (hierna te noemen: ‘de leveringsdatum’). (…).
Artikel 16 van de koopovereenkomst luidt:
De akte van levering zal worden verleden voor de notaris binnen vier weken nadat:
a. Veboma de beschikking heeft verkregen over alle voor de realisatie en het gebruik van het door Veboma beoogde bouwplan noodzakelijke vergunningen voor de bouw en afwijkend gebruik en deze vergunningen niet meer voor bezwaar en/of beroep en/of schorsing vatbaar zijn.
b. De in deze overeenkomst nader genoemde ontbindende of opschortende voorwaarden niet meer van toepassing zijn of Veboma schriftelijk afstand heeft gedaan van deze opschortende en/of ontbindende voorwaarden.
Artikel 19 van de koopovereenkomst luidt, voor zover relevant:
(…) Betaling van de koopsom zal plaatsvinden bij verkoop van negentig procent van de appartementen met appartementsrecht via splitsing en wel uiterlijk tien weken na de onherroepelijk door de gemeente [gemeente] aan Veboma verleende omgevingsvergunning. De rente over de koopsom bedraag 4,5% op jaarbasis en zal verschuldigd worden en in rekening worden gebracht vanaf tien weken na de onherroepelijk verleende omgevingsvergunning.
Artikel 39 van de koopovereenkomst luidt, voor zover relevant:
Onverminderd het bepaalde elders in deze overeenkomst (ontbinding bij wanprestatie) kan Veboma deze overeenkomst ontbinden indien sprake is van een of meer van de navolgende omstandigheden:
(
(i) Veboma binnen 9 maanden na ondertekening van deze overeenkomstnietover alle benodigde vergunningen (waaronder, maar niet uitsluitend, verstaan een onherroepelijke omgevingsvergunning) (…) beschikt (…)
(…)
(v) Niet aan alle voor Veboma van belang zijnde voorwaarden in deze overeenkomst binnen 12 maanden na ondertekening van deze overeenkomst kan worden voldaan..
Artikel 40 van de koopovereenkomst luidt, voor zover relevant:
Mocht Veboma de voorwaarden zoals omschreven in deze overeenkomst niet binnen de gestelde termijn tot stand kunnen brengen, maar naar het oordeel van beide Partijen de opgenomen voorwaarden wel binnen afzienbare tijd alsnog kunnen worden vervuld heeft Veboma het recht de gestelde termijn bij de ontbindende voorwaarden met maximaal 12 maanden te verlengen. Indien partijen het niet eens worden over een verlenging of binnen de termijn van 12 maanden alsnog niet tot levering is overgegaan heeft zowel Veboma en[ [appellanten] ; hof]
het recht deze overeenkomst te ontbinden.
3.1.3
Op 11 augustus 2017 heeft Veboma de omgevingsvergunning bij de gemeente [gemeente] (verder: de gemeente) aangevraagd.
3.1.4
Op 17 oktober 2017 heeft [A] (verder: [A] ) ten laste van [appellanten] executoriaal beslag gelegd op een van de aan Veboma verkochte percelen grond.
3.1.5
Bij e-mail van 18 oktober 2017 hebben [appellanten] aan Veboma geschreven:
(...) Zoals je weet, zijn wij nu momenteel van jou afname afhankelijk voor het moeten inlossen van een lening aan het einde van dit jaar. Als wij komende week nog geen (volledige) zekerheid hebben, of je wel tijdig volgens het koopcontract kunt afnemen, dan zijn wij tot onze spijt genoodzaakt om veel kosten te moeten maken, door het nog versneld moeten aanvragen van een mogelijke lening. (…) Tevens zijn wij veel geld en afsluitprovisie kwijt aan de door ons in te schakelen tussenpersoon en/of wij die lening dan ook daadwerkelijk voor elkaar gaan krijgen is ook nog maar de vraag. Mocht het wel zover komen, dat wij zelf nog achter een financiering aan moeten, dan kunnen wij jou helaas geen extra (mogelijke) medewerking (hulp) meer aanbieden. Wij stellen ons dan op het standpunt, dat wij ons alleen nog willen (en ook wel moeten) houden aan al hetgeen in het contract is gesteld en dat wij als uiterste afname datum, 1 december 2017 zullen hanteren.
3.1.6
De advocaat van Veboma heeft bij brief van 14 november 2017 onder meer aan [appellanten] geschreven:
Cliënte verzoekt u om in te stemmen met een uitstel voor het verleden van de akte tot levering. Naar ik van cliënte heb begrepen, bent u daartoe vanwege uw eigen financiële verplichtingen niet bereid. (…) Verder is in artikel 40 van de koopovereenkomst onder andere bepaald dat in het geval cliënte de voorwaarden zoals omschreven in deze overeenkomst (artikel 39 sub i) niet binnen de gestelde termijn tot stand kan brengen, maar naar het oordeel van beide partijen de opgenomen voorwaarden wel binnen afzienbare tijd alsnog kunnen worden vervuld cliënte het recht heeft om het gestelde bij de ontbindende voorwaarden met maximaal 12 maanden te verlengen. Zoals gesteld, is het reguliere vergunningstraject nog niet afgerond. De omgevingsvergunning zal binnen afzienbare tijd worden verleend. (…) Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van beide partijen de voorwaarde alsnog binnen afzienbare tijd worden vervuld. Tegen die achtergrond wordt de termijn in artikel 39 sub i namens cliënte hierbij met twaalf maanden verlengd.
Tot slot heb ik van cliënte begrepen dat[ [A] ; hof]
(…) voornemens is om bezwaar in te stellen tegen de te verlenen omgevingsvergunning en hierin de buurt te activeren. In dat geval wordt de procedure voor het verkrijgen van een onherroepelijke omgevingsvergunning tegen gewerkt. Naar ik van cliënte heb begrepen is het voornemen om bezwaar in te stellen gelegen in het geschil dat u met[ [A] ; hof]
heeft. Gelet op het belang van de onherroepelijke omgevingsvergunning voor de onderhavige koopovereenkomst wil ik u namens cliënte dringend verzoeken om het lopende geschil op te lossen, zodat[ [A] ; hof]
geen bezwaar zal instellen tegen de omgevingsvergunning en/of plannen van cliënte.
3.1.7
De gemeente heeft op 23 november 2017 de omgevingsvergunning verleend. In januari 2018 hebben de omwonenden [A] , [B] en [C] bij de gemeente daartegen bezwaarschriften ingediend.
3.1.8
Bij brief van 13 december 2017 hebben [appellanten] aan Veboma geschreven dat zij de koopovereenkomst per direct ontbonden en aanspraak maakten op betaling van de boete ten bedrage van € 100.000,=. Zij hebben daarbij verwezen naar het bepaalde in de artikelen 15, 39 sub i en 40 van de overeenkomst. Volgens [appellanten] zijn de in die artikelen genoemde termijnen fataal.
3.1.9
Bij brief van haar advocaat van 10 januari 2018 heeft Veboma [appellanten] verzocht uiterlijk 15 januari 2018 aan haar mede te delen dat zij de koopovereenkomst zouden nakomen en zouden meewerken aan levering per 1 februari 2018.
3.1.10
Univé Rechtshulp heeft bij brief van 18 januari 2018 namens [appellanten] aan Veboma geschreven:
(…) Gelet op het feit dat de vergunningsprocedure op 14 november 2017 nog steeds niet was afgerond heeft Veboma bij brief d.d. 14 november 2017 (…) cliënten verzocht, refererend aan artikel 15 van de koopovereenkomst, om het verlijden van de akte op te schuiven. Cliënten hebben, gelet op hun eigen financiele verplichtingen, daar niet mee ingestemd.
In de rechtstreekste correspondentie (emailverkeer) is door cliënten aan Veboma meerdere malen aangegeven, dat de uiterlijke datum voor het verlijden van de akte 1 december 2017 diende te zijn, omdat anders cliënten in de financiele problemen zouden komen. (…) Gelet op het feit dat in de koopovereenkomst een termijn is genoemd (1 december 2017) en deze termijn is verstreken zonder dat de verbintenis is nagekomen, is het verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden (artikel 6:83 BW). (…)
Voorts doet Veboma in de brief van 14 november 2017 een beroep op artikel 40 van de koopovereenkomst. Veboma stelt in die brief dat de omgevingsvergunning binnen afzienbare tijd zal worden verleend en dat tegen die achtergrond de termijn in artikel 39 sub i namens Veboma met twaalf maanden wordt verlengd. (…) Verlenging van bedoelde termijn op deze wijze is niet mogelijk. Veboma heeft dus niet eenzijdig de termijn genoemd in artikel 39 sub i van de koopovereenkomst in de brief d.d. 14 november 2017, kunnen verlengen. (…)
Gelet op het feit dat er geen verlenging van de termijn(en) heeft plaatsgevonden, zijn de in de koopovereenkomst nader genoemde ontbindende of opschortende voorwaarden niet meer van toepassing, op grond waarvan de akte van levering conform artikel 16 sub b van de koopovereenkomst binnen vier weken na 30 november 2017, derhalve uiterlijk op of omstreeks 28 december 2017 verleden had moeten zijn.
(…) Op grond van artikel 6:265 BW hebben cliënten ook op grond van bovenstaande het recht de koopovereenkomst te ontbinden na het verstrijken van de termijn op of omstreeks 28 december 2017. (…)
Voor zover door Veboma op enigerlei wijze betwist zou kunnen worden, dat de ontbinding van cliënten geen doel heeft getroffen, zal ik namens cliënten hierbij (nogmaals) uitdrukkelijk de koopovereenkomst tussen partijen d.d. (…) 29/30 november 2016 met betrekking tot meerdere percelen grond met opstallen, staande en gelegen in [gemeente] , ontbinden. (…)..
3.1.11
Veboma heeft een regeling getroffen met de omwonenden [A] , [B] en
[C] . Bij brief van 30 januari 2018 heeft de gemeente aan de advocaat van Veboma schriftelijke bevestigd dat de bezwaarschriften waren ingetrokken en de omgevingsvergunning onherroepelijk was geworden.
3.1.12
Bij de inleidende dagvaarding van 31 januari 2018 heeft Veboma gevorderd dat [appellanten] in kort geding (op straffe van de verbeurte van een dwangsom) zouden worden veroordeeld tot levering van de verkochte percelen aan Veboma overeenkomstig het in de koopovereenkomst bepaalde en tot betaling van de in artikel 43 aanhef en sub a van de koopovereenkomst bedoelde boete vanaf de negende dag vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. [appellanten] hebben deze vordering weersproken en daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat zij de koopovereenkomst met recht hebben ontbonden op de in de brief van 18 januari 2018 genoemde gronden. In reconventie hebben zij van hun kant betaling van de in artikel 43 aanhef en sub b van de koopovereenkomst bedoelde boete gevorderd.
3.1.13
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellanten] (op straffe van de verbeurte van een dwangsom) veroordeeld tot levering van de verkochte percelen aan Veboma en de overige vorderingen over en weer afgewezen, waarbij [appellanten] (zowel in conventie als in reconventie) in de proceskosten zijn veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat de te verwachten vertraging als gevolg van een bezwaarschrift van [A] en het dientengevolge niet onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning een beletsel vormden voor de nakoming van de verbintenis door [appellanten] in de zin van artikel 6:58 BW, waardoor [appellanten] tegenover Veboma in verzuim zijn gekomen. Alleen al daarom konden [appellanten] zich op 13 december 2017 niet op ontbinding van de koopovereenkomst beroepen op grond van het feit dat Veboma op 1 december 2017 de percelen niet had afgenomen, aldus de voorzieningenrechter, die voorts heeft overwogen dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat, zoals [appellanten] hebben gesteld, het traject van vergunningverlening door toedoen van Veboma langer heeft geduurd dan gebruikelijk. De door Veboma gevorderde boete is (echter) afgewezen op de grond dat de opgelegde dwangsom reeds een voldoende prikkel tot nakoming vormde.
3.1.14
De levering van de verkochte percelen heeft op 7 maart 2018 plaatsgevonden. Veboma heeft deze nadien doorverkocht en geleverd aan een derde partij.
3.2
De voorzieningenrechter is in het bestreden vonnis voorbijgegaan aan het debat van partijen over de uitleg van onder meer de artikelen 15, 39 sub i en 40 van de koopovereenkomst omdat naar haar mening [appellanten] in een situatie van schuldeisersverzuim waren komen te verkeren en Veboma dus hoe dan ook niet in verzuim kon zijn geraakt. In het kader van grief II maken [appellanten] daartegen bezwaar; zij menen dat de uitleg van de genoemde bepalingen leidend is bij beantwoording van de vraag of zij de koopovereenkomst op goede gronden hebben ontbonden. Het hof ziet aanleiding deze kwestie als eerste te behandelen.
3.3
[appellanten] stellen dat de in artikel 15 genoemde datum 1 december 2017 een fatale termijn is. Zij wijzen in dit verband erop dat aanvankelijk als uiterste leveringsdatum 1 juli 2017 was afgesproken, maar die datum op verzoek van Veboma is verschoven, waarbij [appellanten] kenbaar hebben gemaakt dat een datum later dan 1 december 2017 voor hen echt geen optie was. Dat partijen hier een fatale termijn hebben afgesproken, dat wil zeggen: een termijn waarvan het verstrijken op zichzelf, zonder enige verdere waarschuwing (en dus zonder ingebrekestelling) verzuim zou doen intreden, is naar het oordeel van het hof in dit kort geding echter niet voldoende aannemelijk geworden. [appellanten] stellen immers wel dat zij Veboma duidelijk hebben gemaakt dat een latere leveringsdatum dan 1 december 2017 voor hen niet bespreekbaar was, maar zij hebben niettemin goed gevonden dat in artikel 15 zelf is opgenomen: “of zoveel eerder of later als partijen in onderling overleg nader schriftelijk overeenkomen”. Deze bepaling is strikt genomen volkomen overbodig; ook zonder die bepaling zouden partijen immers in onderling overleg vrijelijk kunnen afwijken van de door henzelf in onderling overleg bepaalde leveringsdatum. Het feit dat deze bepaling tóch is opgenomen wijst dan in de richting van een niet als fataal bedoelde leveringstermijn. Deze indruk wordt bevestigd door het feit dat in artikel 40 ook nog uitdrukkelijk is bepaald dat partijen een verlenging van twaalf maanden kunnen overeenkomen van de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde, in welk geval de leveringsdatum zou worden verschoven tot ruim na de beoogde datum 1 december 2017. Dat Veboma in weerwil van het voorgaande heeft moeten begrijpen dat de leveringsdatum een fatale termijn was, kan uit de stellingen van [appellanten] niet worden afgeleid.
3.4
[appellanten] hebben voorts gesteld dat het feit dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de door Veboma verzochte verlenging van de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarden, grond geeft voor ontbinding van de koopovereenkomst, zoals zij in hun brief van 13 december 2017 hebben gedaan. Zij beroepen zich in dit verband op de laatste volzin van artikel 40 van de koopovereenkomst. Ook dit betoog gaat niet op. Ten eerste valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien waarom het logisch zou zijn dat het enkele feit dat door koopster is gevraagd om een verlenging en verkopers daarin niet hebben bewilligd, los van een eventuele wanprestatie, al grond vormt voor een ontbinding. De ontbindende voorwaarden zijn immers ten behoeve van Veboma in de koopovereenkomst opgenomen en zij kon ervoor kiezen na afwijzing van de verlenging gewoon tijdig af te nemen. Ten tweede moet uit de aanhef van artikel 39 van de koopovereenkomst worden afgeleid dat het niet de bedoeling is geweest de afwijzing van een gevraagde verlenging tot een zelfstandige ontbindingsgrond te maken. Uit die aanhef volgt immers dat in de rest van de koopovereenkomst (waaronder dus artikel 40) alleen nog de ontbinding wegens wanprestatie voorkomt. Ten derde kunnen [appellanten] zich hoe dan ook niet erop beroepen dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verlenging van de termijn, omdat zij in het geheel niet hebben gereageerd op het verzoek van Veboma tot verlenging en vier weken na dat verzoek rauwelijks de ontbinding hebben ingeroepen. Gelet op de formulering van artikel 40, dat rept van
het rechtvan Veboma om de termijn te verlengen in samenhang met het feit dat de omgevingsvergunning op 23 november 2017 juist was verleend, waren [appellanten] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehouden over de mogelijkheid van verlenging minst genomen serieus met Veboma te overleggen.
3.5
Subsidiair hebben [appellanten] aangevoerd dat in ieder geval uiterlijk op 28 december 2017 de leveringsakte verleden had moeten zijn, zodat bij de brief van 18 januari 2018 terecht een beroep op ontbinding is gedaan. Zij menen kennelijk dat ook de datum 28 december 2017 een fatale datum is. Het hof kan echter ook dat uit de tekst van de overeenkomst en de stellingen van partijen niet afleiden. Het hof begrijpt dat de datum 28 december 2017 de datum is die is gelegen vier weken na het verstrijken van de termijn in 39 sub (v) van de koopovereenkomst (twaalf maanden na ondertekening van de koopovereenkomst). Daargelaten de vraag of partijen hebben bedoeld overeen te komen dat de omstandigheid genoemd in artikel 16 sub b van de koopovereenkomst (het vervallen zijn van de ontbindende voorwaarden) zelfstandig, dat wil zeggen: los van de vraag of de (in dat artikel) onder a genoemde vergunningen waren verkregen, tot een leverings- respectievelijk afnameverplichting zou leiden, geldt ook in dit verband dat niet aannemelijk is geworden dat partijen een fatale termijn op het oog hebben gehad. Juist met betrekking tot de termijn voor het inroepen van de ontbindende voorwaarden is immers in artikel 40 de onder 3.3 bedoelde verlengingsmogelijkheid opgenomen.
3.6
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de conclusie dat [appellanten] Veboma in gebreke hadden moeten stellen om verzuim aan haar zijde te doen intreden. Dat hebben zij echter niet gedaan. De brief van 18 oktober 2017 voldoet niet aan de aan een ingebrekestelling bij voorbaat te stellen eisen, waarbij nog komt dat [appellanten] in die brief ten onrechte, want in strijd met het bepaalde in artikel 19 van de koopovereenkomst, aanspraak hebben gemaakt op betaling bij gelegenheid van de levering. Ook de brieven van 13 december 2017 en 18 januari 2018 zijn niet aan te merken als ingebrekestellingen. Dit betekent dat zich aan de zijde van Veboma geen verzuim heeft voorgedaan, [appellanten] ten onrechte de koopovereenkomst hebben ontbonden en zelf door het verstrijken van de termijn die is gegeven in de brief van 10 januari 2018, in verzuim zijn geraakt.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter [appellanten] op goede gronden heeft veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst en evenzeer op geode gronden de vorderingen in reconventie van [appellanten] heeft afgewezen. De grieven van [appellanten] , die alle tot uitgangspunt nemen dat [appellanten] de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden, falen derhalve in zoverre dat de eventuele gegrondheid van bepaalde grieven, of onderdelen daarvan, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis ten aanzien van voormelde beslissingen kan leiden. Om die reden zal het hof niet verder ingaan op grief II.
3.8
Met haar incidentele grief maakt Veboma bezwaar tegen de afwijzing van de contractuele boete. Ook deze grief wordt verworpen. Het hof begrijpt de overweging van de voorzieningenrechter dat de opgelegde dwangsom al een voldoende prikkel tot nakoming vormde, aldus, dat is bedoeld dat Veboma onvoldoende heeft duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij had bij toewijzing van de boete in kort geding, naast de eveneens gevorderde en toegewezen, dwangsom. Aldus begrepen is de overweging naar het oordeel van het hof juist. Ook in hoger beroep is niet een voldoende spoedeisend belang aannemelijk geworden.
3.9
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en het door [appellanten] voor het eerst in appel gevorderde zal worden afgewezen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt het hof de laatste eiswijziging van [appellanten] ontoelaatbaar acht, omdat die te laat heeft plaatsgevonden. De kosten van het principale appel komen voor rekening van [appellanten] , die van het incidentele appel voor rekening van Veboma.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst het voor het eerst in hoger beroep door [appellanten] gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Veboma begroot op € 726,= aan verschotten en € 3.222,= voor salaris en € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt Veboma in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.611,= voor salaris en € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.