ECLI:NL:GHAMS:2019:1315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
23-001135-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Noord-Holland inzake gebruik van diensten minderjarige prostituee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 maart 2018 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1961, die zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een gewijzigde strafmotivering. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en toonde spijt voor zijn handelen. Het hof oordeelde dat de verdachte had moeten verifiëren of het slachtoffer meerderjarig was, en dat zijn nalatigheid gevolgen had. Ondanks de ernst van het feit, hield het hof rekening met de persoonlijke situatie van de verdachte en zijn echtgenote, die lijdt aan een progressieve vorm van reuma. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij de opgelegde straffen passend werden geacht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001135-18
datum uitspraak: 27 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-155489-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
- het door de rechtbank onder 4.1 opgenomen
bewijsmiddel, te weten
De verklaring van de verdachte ter terechtzittingvervangt door de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende:
In de periode van 1 februari 2015 tot en met 11 januari 2016 in Purmerend heb ik drie keer afgesproken met [naam] en al die keren heeft zij mij tegen betaling afgetrokken. Ik ben met [naam] in contact gekomen via [internetadres] en heb niet naar haar id gevraagd.
- de strafmotivering van de rechtbank vervangt door het navolgende.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte, toen boven de 50 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van de minderjarige prostituee, [naam]. Daarbij is sprake geweest van ontuchtige handelingen bestaande uit het doen aftrekken en/of doen pijpen door [naam] en het likken van haar vagina. Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
De omstandigheid dat de verdachte, zoals hij stelt, niet zou hebben geweten dat het slachtoffer geen 18 jaar was doet niet af aan de laakbaarheid van het voorgaande. Het lag op de weg van de verdachte zich er op deugdelijke wijze van te vergewissen dat het slachtoffer meerderjarig was. Nu hij dit heeft nagelaten komen de gevolgen hiervan voor zijn rekening. Gelet op de ernst van het feit is in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur, als gevorderd door de advocaat-generaal, passend te achten.
Het hof houdt echter in het voordeel van de verdachte ook rekening met diens persoonlijke omstandigheden als ter terechtzitting gebleken.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 februari 2019 is hij niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ook is hij na het begaan van het onderhavige feit niet meer met politie en justitie in aanraking geweest.
De verdachte heeft er verder blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en veel spijt van zijn handelen te hebben. De reclassering heeft in het advies van 24 oktober 2017 het recidiverisico ingeschat als laag.
Het (opnieuw) gedetineerd raken zal niet alleen ingrijpende negatieve (financiële) gevolgen met zich brengen voor de verdachte maar ook voor zijn echtgenote die leidt aan een progressieve vorm van reuma.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de straffen, als opgelegd door de rechtbank passend en geboden kunnen worden geacht. In het voorgaande ligt besloten dat in hetgeen door de advocaat-generaal is aangevoerd met betrekking tot, onder meer, de ernst van het feit, geen grond kan worden gevonden voor het opleggen van een hogere straf dan de hiervoor bedoelde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2019.
=========================================================================
[…]