ECLI:NL:GHAMS:2019:1305

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
23-003472-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvoldoende zorg voor gevaarlijk huisdier met bijtincidenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1964, werd beschuldigd van het onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, een kruising tussen een Amerikaanse Stafford en een Amerikaanse Bulldog. De tenlastelegging omvatte twee incidenten waarbij de hond van de verdachte andere honden heeft gebeten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2016 en op 12 maart 2016 zijn hond onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg heeft laten verblijven, ondanks eerdere bijtincidenten en een geldend aanlijngebod. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor elk van de twee bewezen feiten, met een voorwaardelijke hechtenis van drie weken en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij materiële schade had geleden ter hoogte van € 4.225,75, maar wees de vordering tot immateriële schade af. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals het gebrek aan inzicht van de verdachte in de ernst van zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003472-18
Datum uitspraak: 12 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-215855-16 tegen:
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2019.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 1 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten een Kruising Amerikaanse Stafford/Amerikaanse Buldog genaamd [naam 1], immers heeft voornoemde hond een andere hond (eigenaar [benadeelde 1]) (meerdere malen) met kracht gebeten en/of aangevallen, terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg heeft laten verblijven (tijdens een geldend aanlijngebod), terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een hond/persoon had gebeten en/of aangevallen;
2:
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van (een) onder zijn hoede staande gevaarlijk(e) dier(en), te weten een Kruising Amerikaanse Stafford/Amerikaanse Buldog genaamd [naam 1], immers heeft voornoemde hond een andere hond, ras Labradoodle genaamd [naam 2] (eigenaar [benadeelde 2]) (meerdere malen) met kracht gebeten en/of aangevallen, terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd en ongemuilkorfd op de openbare weg heeft laten verblijven (tijdens een geldend aanlijngebod), terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een hond/persoon had gebeten en/of aangevallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 1 januari 2016 te Amsterdam, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten een kruising Amerikaanse Stafford/Amerikaanse Buldog genaamd [naam 1], immers heeft voornoemde hond een andere hond (eigenaar [benadeelde 1]) met kracht gebeten en/of aangevallen, terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd op de openbare weg heeft laten verblijven tijdens een geldend aanlijngebod, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een hond/persoon had gebeten en/of aangevallen;
2:
hij op 12 maart 2016 te Amsterdam, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staande gevaarlijk dier, te weten een kruising Amerikaanse Stafford/Amerikaanse Buldog genaamd [naam 1], immers heeft voornoemde hond een andere hond, ras Labradoodle genaamd [naam 2] (eigenaar [benadeelde 2]) met kracht gebeten en/of aangevallen, terwijl verdachte voornoemde hond onaangelijnd op de openbare weg heeft laten verblijven tijdens een geldend aanlijngebod, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een hond/persoon had gebeten en/of aangevallen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair vijf dagen hechtenis, waarvan € 125,00 subsidiair twee dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete ter hoogte van € 250,00 subsidiair vijf dagen hechtenis, waarvan € 125,00 subsidiair twee dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde telkens zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 subsidiair tien dagen hechtenis en drie weken hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staande hond, te weten een kruising tussen een Amerikaanse Stafford en een Amerikaanse Buldog. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, hoewel hij wist dat voor zijn hond een aanlijngebod gold en deze bij eerdere bijtincidenten betrokken was, zijn hond toch heeft laten loslopen, waardoor zijn hond twee andere honden heeft aangevallen en ernstig heeft verwond. Dit zijn ernstige feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven geen enkel inzicht te hebben in het laakbare van zijn handelen. Het hof rekent dit de verdachte aan. Ook is uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2019 gebleken dat de verdachte na de onderhavige feiten een strafbeschikking heeft gekregen voor het in strijd met een APV-verbod uitlaten van zijn hond zonder dat deze kort aangelijnd/gemuilkorfd was. Het voorgaande geeft het hof aanleiding om naast een boete voor beide feiten een voorwaardelijke hechtenis op te leggen, teneinde de verdachte voor een langere periode ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Met de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegende, geldboetes en voorwaardelijke hechtenis van na te melden hoogte en duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 29.724,00, waarvan € 12.500,00 aan immateriële schade en
€ 17.224,00 aan materiële schade, bestaande uit: € 4.325,00 aan diergeneeskundige kosten (gemaakte kosten minus vergoede kosten: € 7.361,00 - € 3.036,00), € 99,00 aan reis- en parkeerkosten, € 800,00 aan toekomstige diergeneeskundige kosten en € 12.000,00 aan gederfde inkomsten.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.034,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 8.051,90, bestaande uit: € 4.152,90 aan diergeneeskundige kosten (gemaakte kosten minus vergoede kosten: € 7.361,00 - € 3.208,10), € 99,00 aan reis- en parkeerkosten, € 800,00 aan toekomstige diergeneeskundige kosten en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu onduidelijk is wat de eigen rol van de benadeelde partij bij het incident is geweest en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat in verband met de eigen schuld van de benadeelde partij de schadevergoeding wegens materiële schade, bestaande uit diergeneeskundige kosten en parkeerkosten, tot de helft dient te worden gematigd en de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00 dient te worden gematigd. Voor het overige deel van de vordering heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid bepleit, nu de overige schade onvoldoende is onderbouwd en onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof waardeert de materiële schade op € 4.225,75, bestaande uit € 4126,75 aan diergeneeskundige kosten (gemaakte kosten minus vergoede kosten: € 7.334,85 - € 3.208,10) en € 99,00 aan reis- en parkeerkosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 12.500,00 zal worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 62, 63 en 425 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.225,75 (vierduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.225,75 (vierduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2019.
=========================================================================
[…]