ECLI:NL:GHAMS:2019:1304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
23-000652-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep met betrekking tot schadevergoeding en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 maart 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als in eerste aanleg had gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden niet anders zijn dan die door de eerste rechter zijn overwogen. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 1.514,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 200,00 voor immateriële schade, maar heeft de vordering voor het overige afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de materiële schade die was gevorderd. De verdachte is veroordeeld tot vier dagen hechtenis en de verplichting om een bedrag te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij en heeft in die zin opnieuw recht gedaan. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 april 2019.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000652-18
Datum uitspraak: 12 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-007646-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet tot andere overwegingen en beslissingen gebracht dan die van de eerste rechter zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de door de politierechter gebezigde bewijsvoering wordt vervangen door de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen worden vervat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.514,00, bestaande uit € 1.039,00 materiële schade en € 475,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schade. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 200,00. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen als gevolg van het slaan door de verdachte. Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering, voor zover dit het immateriële deel betreft, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die gevorderde schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 1.039,00 aan materiële schade zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.039,00 (duizend negenendertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 februari 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2019.
=========================================================================
[…]