ECLI:NL:GHAMS:2019:1275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
23-001792-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg voor poging tot woningoverval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 9 mei 2017 was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van een poging tot woningoverval die plaatsvond op 27 januari 2017 in Amsterdam. Samen met twee medeverdachten zou hij hebben geprobeerd geld en hennep te stelen van de bewoners van een woning. Tijdens de overval werd geweld gebruikt, waaronder het bedreigen van de slachtoffers met een vuurwapen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten de woning waren binnengekomen, de slachtoffers hadden bedreigd en hen hadden gedwongen zich te verstoppen. De rechtbank had onvoldoende bewijs gezien voor een veroordeling, maar het hof kwam tot een andere conclusie op basis van getuigenverklaringen en het tijdsverloop tussen de overval en de aanhouding van de verdachten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001792-17
datum uitspraak: 3 april 2019
TEGENSPRAAK (raadsvrouw gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654014-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1997,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte integraal is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2018 en na een tussenarrest van dit hof van 18 juni 2018, van 20 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of hennep, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
  • naar de woning (perceel [adres 1] ) waar die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] verbleven is/zijn toegegaan en/of
  • (vervolgens) het raam van de schuifpui van die woning heeft/hebben kapot geslagen en/of
  • (vervolgens) die woning is/zijn binnengegaan en/of
  • een (vuur)wapen op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft/hebben gehouden en/of (meermalen) heeft/hebben gevraagd waar het geld en/of de hennep was en/of
  • de woning heeft/hebben doorzocht en/of
  • een deken over het hoofd van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben gelegd
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of hennep, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
  • naar de woning (perceel [adres 1] ) waar die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] verbleven is/zijn toegegaan en/of
  • (vervolgens) het raam van de schuifpui van die woning heeft/hebben kapot geslagen en/of
  • (vervolgens) die woning is/zijn binnengegaan en/of
  • een (vuur)wapen op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft/hebben gehouden en/of (meermalen) heeft/hebben gevraagd waar het geld en/of de hennep was en/of
  • de woning heeft/hebben doorzocht en/of
  • een deken over het hoofd van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] heeft/hebben gelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, omdat het hof, mede op grond van de inhoud van een zestal bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van politieambtenaren, tot een andere beslissing komt ten aanzien van de bewijsvraag.

Bewijsvoering en bespreking van een bewijsverweer

(i) De verdachte heeft zich bij de politie aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft bij zijn voorgeleiding voor de rechter-commissaris verklaard dat hij buiten een jointje wilde roken en is weggerend omdat hij de politie zag rennen en niet het risico wilde lopen te worden aangehouden, omdat hij in een andere strafzaak in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft hij verklaard dat hij daar in de buurt bij een oom logeerde.
De raadsvrouw van de verdachte heeft, kort samengevat, aangevoerd dat (a) niet met zekerheid kan worden vastgesteld of er drie of vier, of misschien slechts twee, personen in de woning aanwezig waren en daaruit zijn gerend; (b) rondom de periode van de aanhoudingen nog verschillende personen op straat zijn gezien; (c) geen enkele politieambtenaar de verdachte voortdurend in het oog heeft gehad; (d) de verdachte met zijn blauwe spijkerbroek en donkerblauwe jas met niet te missen grote bontkraag niet voldeed aan het signalement, zodat de mogelijkheid bestaat dat de politie de verkeerde heeft aangehouden. Daarbij heeft de raadsvrouw ook erop gewezen dat geen verband is vastgesteld tussen de verdachte en het op de vluchtroute aangetroffen mes, pistool en de handschoenen en dat geen telecom-gegevens zijn vastgesteld die duiden op enige connectie tussen de verdachten. Bij een mogelijke relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] plaatst de raadsvrouw vraagtekens, omdat de politiemutaties waaruit het bestaan van deze relatie wordt afgeleid dateren van de jaren 2013/2014. Op die gronden heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte opnieuw moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
(ii) Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 27 januari 2017 hoorde de bewoonster van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam Zuidoost omstreeks 4:04 uur twee mannen luid praten aan de achterzijde van haar woning. Een paar minuten daarna hoorde zij glasgerinkel en bij de buren een hoop gerommel in de woning. Zij heeft de politie gebeld. [1] In de woning aan de [adres 1] te Amsterdam Zuidoost bevond zich op de gehele eerste verdieping een hennepkwekerij. [2] In de woonkamer van die woning sliepen in de vroege ochtend van 27 januari 2017 de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . [3] Rond 4.00 uur hoorde [benadeelde 2] een heel hard geluid en ging de glazen deur kapot. [4] Meteen daarna kwam een man met een donkere huidskleur de woning binnen door het gat in de glazen deur. [5] Hij zette een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2] en zei dat hij en [benadeelde 1] met hun gezicht in het matras moesten liggen. Vervolgens deed hij de voordeur open en kwamen nog twee mannen binnen. [6] De man die als eerste de woning was binnen gekomen legde een deken over de hoofden van de aangevers. Een van de mannen had een stem die volgens [benadeelde 1] leek op de stem van mensen uit Suriname. Een van de mannen bleef beneden en twee van hen renden meteen de trap op naar boven. [7] Ze doorzochten de woning. De man met het vuurwapen drukte dat tegen de nek en de achterzijde van het hoofd van [benadeelde 2] en vroeg waar de verse hennep en het geld waren. [benadeelde 1] vroeg [benadeelde 2] om tegen de mannen te zeggen dat de verse hennep gisteren was weggehaald. [8] [benadeelde 1] hoorde dat de mannen alle kasten in de woonkamer en de keuken openden, terwijl zij ook de inhoud van haar rugtas op de grond hebben gegooid. Op een gegeven moment hoorde ze dat één van de mannen zei dat ze weg moesten omdat er iemand in de achtertuin was met een zaklamp. Zij hoorde dat de mannen wegrenden naar de voordeur en daar naar buiten zijn gegaan. [9]
De voormelde zaklamp was in handen van politieambtenaar [verbalisant 1] , die omstreeks 4:05 uur de melding had ontvangen dat er een inbraak gaande zou zijn. Omstreeks 4:10 uur waren diverse politie eenheden ter plaatse. [verbalisant 1] is vervolgens over de schuurtjes gelopen aan de achterzijde van de woningen. Bij [adres 1] zag hij dat er licht brandde in de woning, dat er donker getinte mannen in de woning stonden in donkere kleding en dat het glas van de schuifpui aan de achterzijde van de woning vernield was. Toen hij met zijn zaklamp naar binnen scheen, zag hij dat de mannen in paniek in de richting van de voordeur renden. Direct daarna hoorde hij van de eenheid aan de voorzijde van [adres 3] , dat er drie personen weg renden bij de woning in de richting van de sloot, die enkele minuten later werden aangehouden. [10] [verbalisant 1] heeft gezien dat de aangehouden verdachten hetzelfde signalement hadden als de personen die de woning uitrenden. Hij zag dat ze een donkere huidskleur en zwart haar hadden en donkere kleding droegen. [11]
Aan de voorzijde van de woning bevond zich onder anderen de politieambtenaar [verbalisant 2] . Hij zag zijn dat zijn collega [verbalisant 3] voor het pand aan de [adres 3] stond. Omstreeks 4:15 uur zag hij twee geheel in het zwart geklede (het hof begrijpt: door hem op dat moment waargenomen als) negroïde jongens uit de woning aan de [adres 1] lopen, gevolgd door een derde (het hof begrijpt: door hem op dat moment waargenomen als) negroïde man. Hij zag dat ze alle drie begonnen te rennen in de richting van de [straat 1] . Daarvan heeft hij over de portofoon melding gemaakt. De verdachten renden tussen de flats van de [straat 1] door in de richting van het [straat 2] . Zij sloegen voorbij de flat linksaf en waren drie à vier seconden uit het zicht van [verbalisant 2] . Toen [verbalisant 2] ook linksaf om de hoek van de flat wilde rennen kwam een van de geheel in het zwart geklede negroïde jongens zijn richting weer op. Dit bleek de verdachte [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats 2] (Suriname), te zijn. [medeverdachte 2] is door [verbalisant 2] vastgepakt en tegen de muur van de flat gezet, maar wist zich korte tijd later uit zijn greep los te rukken. [verbalisant 2] zag dat [medeverdachte 2] wegrende in de richting van andere ter plaatse gekomen politieambtenaren. Vervolgens is [medeverdachte 2] op het [straat 2] aangehouden. [12]
[verbalisant 3] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het helemaal rustig was op straat en dat zij zich niet kon herinneren andere mensen te hebben gezien dan de mannen die uit de woning kwamen en de politiecollega’s die op de melding waren afgekomen. Ook heeft zij verklaard dat zij gezien heeft dat de mannen werden aangehouden. [13] [verbalisant 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij ervoor heeft gezorgd dat de politie eenheden rondom het huizenblok stonden opgesteld en [verbalisant 1] heeft gevraagd om aan de achterzijde te kijken of er was ingebroken. Ook heeft hij verklaard dat hij op straat niemand anders heeft gezien dan de politiecollega’s en de mannen die uit de woning kwamen. [verbalisant 2] schatte dat er ongeveer 10 à 15 seconden zaten tussen het moment waarop [medeverdachte 2] de woning uit kwam rennen en het moment waarop [verbalisant 2] hem vastpakte bij de flat. [medeverdachte 2] was toen onrustig en bezweet. Verder heeft [verbalisant 2] verklaard dat hij zeer zeker is dat hij de verdachte die naar hem terugkwam, uit de woning had zien komen, omdat deze persoon voldeed aan het signalement en hetzelfde postuur had als de persoon waar [verbalisant 2] drie seconden daarvoor achteraan had gerend. Voorts heeft [verbalisant 2] daarbij uiteengezet dat het zicht op het moment dat hij de hoek van de flat om kwam onbelemmerd was en er niets was waar achter iemand zich kon verschuilen, terwijl het niet mogelijk was om in drie à vier seconden de volgende hoek van de flat te bereiken. Toen hij de hoek van de flat om kwam zag [verbalisant 2] nog steeds drie personen, twee verderop rennend en degene (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) die naar hem terug kwam lopen. [14]
De aanhouding van [medeverdachte 2] is verricht door de politieambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . Zij kwamen aanrijden van de zijde van de [straat 3] , hoorden via de portofoon een eenheid roepen (het hof begrijpt: [verbalisant 2] ) dat hij drie personen zag wegrennen uit de woning waar vermoedelijk was ingebroken. [verbalisant 5] en [verbalisant 4] zagen in de verte verscheidene personen volledig in het donker gekleed wegrennen. Zij zagen dat een persoon hun richting op kwam rennen. Deze persoon is door [verbalisant 5] aangehouden. Het betrof [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 1994 te Amsterdam. Hij is aangehouden omstreeks 4:20 uur aan de achterzijde van de flats aan de [straat 1] waarlangs het [straat 2] is gelegen. [15] Toen [verbalisant 5] [medeverdachte 1] in de politieauto plaatste zag hij een tweede persoon achter zich wegrennen. [verbalisant 4] heeft deze persoon omstreeks 4:21 uur aangehouden op het [straat 2] . Het bleek voornoemde verdachte [medeverdachte 2] te zijn. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren volledig in het zwart gekleed. [16]
Bij de raadsheer-commissaris heeft [verbalisant 5] onder meer verklaard dat tussen het moment van de melding dat de mannen uit de woning kwamen en het moment dat hij en zijn collega de eerste aanhouding hebben verricht slechts seconden zijn verstreken. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte die hij heeft aangehouden (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) naar pure wiet rook; een heel sterke wietgeur, waarvan [verbalisant 5] uit ervaring kon zeggen dat deze verdachte rook naar iemand die in een ruimte is geweest waar wiet is, maar die geen wiet heeft gerookt. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij van onder anderen zijn collega [verbalisant 3] de bevestiging heeft gekregen dat hij en [verbalisant 4] de mannen hadden aangehouden die uit de woning waren gekomen. [17] [verbalisant 4] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard, behoudens twee niet-rennende personen die niet aan het signalement voldeden, geen andere personen te hebben gezien. [18]
Ook omstreeks 4:20 uur is op de [straat 1] de derde verdachte aangehouden door de politieambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] . Zij hadden zich opgesteld aan de achterzijde van de woning ter hoogte van de brandgang die uitkomt op de [straat 1] . Zij hoorden van een collega die aan de achterzijde met een zaklamp in de woning scheen (het hof begrijpt: [verbalisant 1] ) dat hij een drietal mannen zag wegrennen. Zij zagen over de [straat 4] aan de voorzijde van de woning drie personen in donkere kleding wegrennen in de richting van het fietspad parallel aan het water (het hof begrijpt: in de richting van het [straat 2] ). Een van deze verdachten kwam vervolgens in de richting van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] gerend en zij hebben hem weten aan te houden. Dit betrof [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats 1] . [19]
[verbalisant 6] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het heel snel ging vanaf het moment waarop de collega op het dak van de schuurtjes zei dat de drie mannen er vandoor gingen. Binnen een minuut kwam de persoon die hij en zijn collega [verbalisant 7] hebben aangehouden uit de richting van de waterkant (het hof begrijpt: vanuit de richting van het [straat 2] ). [20] [verbalisant 7] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de woning omsingeld was door verscheidene politie-eenheden, dat hij ongeveer twee seconden na de melding dat drie jongens bij de woning wegrenden, ze van links naar rechts voorbij zag rennen richting het water en het daar gelegen fietspad en dat hij samen met een collega een verdachte heeft aangehouden ongeveer een minuut na de mededeling dat ze wegrenden aan de voorzijde van de woning. [21]
Op de vluchtroute van de drie verdachten is in de bosschages ter hoogte van de flat aan de [straat 1] een vuurwapen met munitie aangetroffen, met een patroon in de kamer van de loop en de hamer in gespannen stand. Het wapen was geladen en voor onmiddellijk gebruik gereed. [22]
(iii) Uit de hiervoor vastgestelde feiten vloeit naar het oordeel van het hof voort dat de verdachte en zijn twee medeverdachten de drie mannen zijn geweest die de overval in de woning aan de [adres 1] hebben gepleegd. Het hof heeft daarbij in het bijzonder betekenis toegekend aan het zeer korte tijdsverloop tussen het moment waarop de daders de woning hebben verlaten en het moment waarop de verdachte op de vluchtroute van de daders is aangehouden, terwijl
toen en daargeen andere personen op straat zijn gezien en het huizenblok waarvan de woning deel uitmaakte al enkele minuten was omsingeld door diverse politie-eenheden.
Het hof ziet in het dossier geen toereikende aanknopingspunten voor de vaststelling dat een ander aantal dan drie mannen in de woning zouden zijn geweest en deze aan de voorzijde zouden hebben verlaten. Wat het signalement van de verdachte betreft, stelt het hof vast dat hij als negroïde kan worden aangemerkt (p. D8-D9, F10 en F21) en dat hij donker ogende kleding droeg (p. D8), waarin hij kennelijk – en naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk – in combinatie met de lichtgesteldheid op de plaats en het moment van de aanhouding van de verdachte door de politieambtenaar [verbalisant 7] gekwalificeerd is kunnen worden als “geheel in het zwart gekleed” (p. D7). Dat geen van de bij de politieactie betrokken politieambtenaren heeft gesproken van een opvallende bontkraag, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Ook roept de datering van de politiemutaties die een buitengewoon sterk aanknopingspunt bieden voor de vaststelling dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar kennen en met elkaar optrokken (p. H14-H22) bij het hof geen vraagtekens op over het bestaan van een relatie tussen beiden, te minder nu de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 april 2017 zelf heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] (van gezicht) kent.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is te minder aannemelijk omdat in dat scenario een van de vele ter plaatse aanwezige politie-eenheden – die het huizenblok al enkele minuten hadden omsingeld toen de verdachten uit de woning kwamen – de verdachte dan eerder ter plaatse had moeten zien staan of lopen. Dat is niet het geval geweest. Overigens heeft de verdachte het hof ook niet de kans willen bieden het door hem aangedragen scenario nader te toetsen, laat staan te verifiëren: op geen van de terechtzittingen in hoger beroep is de verdachte verschenen om vragen van het hof over zijn lezing van de feiten te beantwoorden, terwijl de verdachte ook geen gegevens heeft verschaft van de oom bij wie hij zou hebben gelogeerd. Dat scenario verwijst het hof naar het rijk der fabelen.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat ook de overige onderdelen van het gevoerde verweer onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover de hiervoor vastgestelde feiten, zodat dat verweer wordt verworpen. Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of hennep toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders:
  • naar de woning (perceel [adres 1] ) waar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] verbleven is toegegaan en
  • het raam van de schuifpui van die woning heeft kapot geslagen en
  • die woning is binnengegaan en
  • een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2] heeft gehouden en heeft gevraagd waar het geld en de hennep waren en
  • de woning heeft doorzocht en
  • een deken over het hoofd van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft gelegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in de hiervoor vermelde bewijsoverweging, door daarnaar in de voetnoten te verwijzen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van de straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woningoverval. In het holst van de nacht zijn zij, na het glas van de schuifpui met tegels kapot te hebben geslagen, de woning binnengegaan waar op dat moment twee personen verbleven. De slachtoffers lagen te slapen en kregen een deken over hun hoofd, zodat zij niets meer konden zien. Hun werd gesommeerd zich niet te bewegen, terwijl de verdachte en zijn mededaders door de woning aan het rennen waren, deze doorzochten en vroegen om geld en hennep. Een van de slachtoffers kreeg een (naar later bleek geladen) vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. Uit de aangiftes blijkt dat deze gebeurtenis voor de slachtoffers bijzonder angstaanjagend is geweest. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij deze overval heeft gepleegd in de beslotenheid van een woning, een plek waar de personen die daar verblijven zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De ervaring leert dat slachtoffers van woningovervallen nog geruime tijd daarvan nadelige psychische gevolgen ondervinden. Daarvoor heeft de verdachte kennelijk geen oog gehad; hij heeft zich slechts laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 is hij eerder voor gekwalificeerde vermogensdelicten, waaronder met een geweldscomponent, onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur. Het hof stelt vast dat dit de verdachte er niet van heeft weerhouden het thans bewezen verklaarde feit te begaan. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten terzake van een poging tot woningoverval plegen te worden opgelegd en in het bijzonder in aanmerking genomen 1) dat de verdachte het misdrijf samen met anderen heeft begaan, 2) dat de slachtoffers op de hier voor beschreven wijze gedurende de nodige tijd in zeer beangstigende omstandigheden zijn gebracht en 3) dat een van de slachtoffers daarbij een geladen vuurwapen tegen het hoofd is gehouden, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in beginsel gerechtvaardigd. Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – de verdachte is in een andere zaak bij vonnis van 27 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 maanden – zal het hof die straf matigen.
Van bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen, is het hof niet gebleken. De verdachte heeft zichzelf de kans ontnomen het hof ervan te overtuigen dat hij, zoals zijn raadsvrouw heeft gesteld, in detentie ‘tot inkeer’ is gekomen door in hoger beroep op geen enkele terechtzitting te verschijnen. Het gestelde acht het hof dan ook niet aannemelijk.
Alles afwegende acht het hof het passend aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de door hem in voorarrest doorgebrachte tijd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonniswaarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 april 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2017, p. C1-C4.
2.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. A1-A3.
3.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
4.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
5.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
6.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
7.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
8.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 27 januari 2017, p. B5-B7.
9.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 27 januari 2017, p. B1-B3.
10.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. A18-A19.
11.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2017, p. H27.
12.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D1-D2.
13.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 3] van 10 september 2018, p. 3.
14.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 2] van 10 september 2018, p. 3 en p. 7.
15.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D3-D4, in samenhang met de daarbij als bijlage gevoegde plattegrond waarop de plaats van aanhouding van [medeverdachte 1] is aangegeven, p. D5, en het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. G1-G2.
16.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D3-D4, in samenhang met de daarbij als bijlage gevoegde plattegrond waarop de plaats van aanhouding van [medeverdachte 2] is aangegeven, p. D5, en het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. E1-E2.
17.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 5] van 15 oktober 2018, p. 2, p. 3 en p. 4.
18.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 4] van 10 september 2018, p. 3.
19.Het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2017, p. D7-D8, in samenhang met het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 27 januari 2017, p. F1-F2 en het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2017, p. F22, waarin ter herstel van een vergissing in de twee voormelde processen-verbaal als het juiste tijdstip van aanhouding is vermeld 27 januari 2017 te 4:20 uur.
20.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 6] van 10 september 2018, p. 2.
21.Het in de wettelijke vorm door de gedelegeerd raadsheer-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 7] van 15 oktober 2018, p. 2.
22.Het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte proces-verbaal van onderzoek van 27 januari 2017, p. H5-H8.