ECLI:NL:GHAMS:2019:1207

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
200.253.202/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv tot schorsing tenuitvoerlegging; geen misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak gaat het om een incident dat door de man is ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De man is in hoger beroep gekomen van dit vonnis, dat op 20 december 2018 is gewezen. De man heeft in zijn incidentele vordering aangevoerd dat hij ontslag van hoofdelijkheid heeft bewerkstelligd en goedkeuring van de ING-bank heeft verkregen, waardoor de vrouw volgens hem geen belang meer heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De voorzieningenrechter had in het bestreden vonnis bepaald dat de vrouw gemachtigd was om de voormalige echtelijke woning te verkopen zonder medewerking van de man, indien deze niet binnen een week na verzoek zou meewerken aan de verkoopopdracht.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging slechts plaats is indien deze misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat het bestreden vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. Ook zijn er geen nieuwe feiten gepresenteerd die een noodtoestand voor de man zouden kunnen rechtvaardigen. De enkele stelling van de man dat hij ontslag van hoofdelijkheid heeft bewerkstelligd, is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof wijst daarom de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging af.

In de hoofdzaak is de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de man, waarbij de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.202/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/655077 / KG ZA 18-1046
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2019
inzake
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. Z. Sivro te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. N. Türkkol te Amsterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 17 januari 2019 in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) onder bovenstaand zaak-/rolnummer op 20 december 2018 gewezen vonnis tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie. Daarbij heeft de man tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) totdat op het hoger beroep is beslist.
Nadat de man overeenkomstig de appeldagvaarding had geconcludeerd, heeft de vrouw bij antwoordconclusie in het incident verweer gevoerd en - zo begrijpt het hof - geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
2.
Beoordeling
in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2016 is de echtscheiding tussen partijen, die [in] 2011 waren gehuwd, uitgesproken. Verder is bij die beschikking onder meer bepaald dat de voormalige echtelijke woning aan het adres [adres] (lees:) [adres] (hierna: de woning) alsmede de daarop rustende hypothecaire schuld bij de ING-bank - waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn - aan de man worden toebedeeld. De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis in conventie bepaald dat de vrouw wordt gemachtigd om zo nodig zonder medewerking van de man een verkoopopdracht te verstrekken aan een onafhankelijke NVM-makelaar van haar keuze, inhoudende dat de woning tegen de door deze makelaar geadviseerde vraagprijs te koop wordt gezet. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van de man als hij niet binnen een week na een eerste verzoek van de vrouw zijn onvoorwaardelijke medewerking verleent aan de verkoopopdracht. Het bestreden vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis heeft de man aangevoerd dat hij ontslag van hoofdelijkheid heeft bewerkstelligd en goedkeuring van de ING-bank heeft verkregen. Om die reden heeft de vrouw volgens hem geen belang meer bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
2.3
De vrouw heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing neemt het hof tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis slechts plaats is, indien die tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor haar kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Gesteld noch gebleken is dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. Voorts heeft de man niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd dat zich na het bestreden vonnis feiten hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen, die meebrengen dat tenuitvoerlegging van dat vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. De man heeft ook overigens niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het eindvonnis, voordat in hoger beroep een eindarrest zal zijn gewezen. De enkele stelling van de man dat hij ontslag van hoofdelijkheid heeft bewerkstelligd en goedkeuring van de ING-bank heeft verkregen, leidt, nog daargelaten dat hij deze door de vrouw betwiste stelling niet met stukken heeft gestaafd, niet tot een ander oordeel. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geen misbruik van executiebevoegdheid oplevert, zodat de incidentele vordering tot schorsing van die tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.6
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.7
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de man.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 mei 2019 voor het nemen van een memorie van grieven door de man;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, A.N. van de Beek en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.