ECLI:NL:GHAMS:2019:1190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
2300444116
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens bedrieglijke bankbreuk en flessentrekkerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en flessentrekkerij, gepleegd in de periode van 1 juli 2014 tot en met 20 oktober 2014. De tenlastelegging omvatte onder andere het kopen van goederen met de intentie om zonder volledige betaling de beschikking over die goederen te verzekeren, en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen van een failliete rechtspersoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht met betrekking tot de oprichting en het bestuur van een vennootschap, maar dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het ten laste gelegde bewezen zou verklaren, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de bedoelingen van zijn medeverdachte en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte van alle beschuldigingen vrijsprak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004441-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845103-15 tegen
[verdachte 10],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres verdachte 10].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019, 4 maart 2019, 7 maart 2019 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 20 oktober 2014 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten (18-DOC-17):
-[leverancier LLL] (18-DOC-02)
-[leverancier MMM] (18-DOC-03 t/m 18-DOC-07)
-[leverancier NNN] (18-DOC-08)
-[leverancier OOO] (18-DOC-09)
-[leverancier PPP] (18-DOC-10 en 18-DOC-11)
-[leverancier QQQ] (18-DOC-12 en 18-DOC-13)
-[leverancier RRR] (18-DOC-14)
-[leverancier SSS] (18-DOC-15)
-[leverancier TTT] (18-DOC-16);
Subsidiair:
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 5] en/of een of meer (onbekend gebleven) (rechts)personen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 20 oktober 2014 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een beroep of een gewoonte heeft/hebben gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn/hun mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), op naam van [zaak 18] gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten (18-DOC-17):
-[leverancier LLL] (18-DOC-02)
-[leverancier MMM] (18-DOC-03 t/m 18-DOC-07)
-[leverancier NNN] (18-DOC-08)
-[leverancier OOO] (18-DOC-09)
-[leverancier PPP] (18-DOC-10 en 18-DOC-11)
-[leverancier QQQ] (18-DOC-12 en 18-DOC-13)
-[leverancier RRR] (18-DOC-14)
-[leverancier SSS] (18-DOC-15)
-[leverancier TTT] (18-DOC-16)
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juni 2014 tot en met 26 september 2014 te Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte:
- op of omstreeks 20 juni 2014 [zaak 18] opgericht en zichzelf als bestuurder van [zaak 18] benoemd;
- zich op of omstreeks 23 juni 2014 in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als enig aandeelhouder en bestuurder van [zaak 18];
- op of omstreeks 26 juni 2014 een bankrekening ten behoeve van [zaak 18] geopend bij de ING;
- [ zaak 18] ter beschikking gesteld aan en/of laten gebruiken door [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 5] en/of een of meer (onbekend gebleven) andere (rechts)personen;
- op 25 augustus 2014 het bestuur van [zaak 18] overgedragen aan [verdachte 7] en/of op 5 september 2014 en/of op 26 september 2014 [zaak 18] overgedragen aan [verdachte 7] en/of de overdracht van (het bestuur van) [zaak 18] (telkens) doen inschrijven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

2.

[zaak 8], welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 6 januari 2015 in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 te Alkmaar en/of Stompetoren en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [zaak 8]
A) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig(e) goed(eren) aan de (faillissements)boedel heeft onttrokken en/of enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer goederen die in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 30 november 2014 aan [zaak 8] zijn geleverd (8-DOC-071a, pag. 8_944 e.v.), niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden en/of onttrokken, en/of om niet en/of beneden de waarde verkocht,
en/of
B) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van de administratie van [zaak 8] ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van de boeken, bescheiden en gegevensdragers van [zaak 8] als bedoeld in artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op [zaak 8] rustende verplichting tot het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en)
en/of
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 te Alkmaar en/of Stompetoren en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met [zaak 8], welke rechtspersoon bij vonnis van de van de Rechtbank Amsterdam d.d. 6 januari 2015 in staat van faillissement is verklaard, en een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [zaak 8],
A) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig(e) goed(eren) aan de (faillissements)boedel heeft onttrokken en/of enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer goederen die in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 30 november 2014 aan [zaak 8] zijn geleverd (8-DOC-071a, pag. 8_944 e.v.), niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden en/of onttrokken, en/of om niet en/of beneden de waarde verkocht,
en/of
B) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van de administratie van [zaak 8] ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van de boeken, bescheiden en gegevensdragers van [zaak 8] als bedoeld in artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op [zaak 8] rustende verplichting tot het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
Subsidiair:
[zaak 8], welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 6 januari 2015 in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 te Alkmaar en/of Stompetoren en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [zaak 8]
A) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 24 mei 2016 lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig(e) goed(eren) aan de (faillissements)boedel heeft onttrokken en/of enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer goederen die in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 30 november 2014 aan [zaak 8] zijn geleverd (8-DOC-071a, pag. 8_944 e.v.), niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden en/of onttrokken, en/of om niet en/of beneden de waarde verkocht,
en/of
B) in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van de administratie van [zaak 8] ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 17 juli 2014 tot en met 6 januari 2015 niet had voldaan en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het bewaren van de boeken, bescheiden en gegevensdragers van [zaak 8] als bedoeld in artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en/of in de periode van 6 januari 2015 tot en met 24 mei 2016 (althans tot aan de opheffing van het faillissement) niet heeft voldaan aan de op [zaak 8] rustende verplichting tot het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers als bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 en/of artikel 15i eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juli 2014 tot en met 16 oktober 2014 te Alkmaar, en/of te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte:
- zich op of omstreeks 17 juli 2014 (middellijk via [zaak 18]) en/of op of omstreeks 25 augustus 2014 als bestuurder van [zaak 8] laten benoemen;
- zich op of omstreeks 17 juli 2014 (middellijk via [zaak 18]) en/of op of omstreeks 25 augustus 2014 in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als directeur/bestuurder van [zaak 8];
- als bestuurder van [zaak 8] op 29 augustus 2014 een volmacht van [verdachte 2] getekend ten behoeve van een huurcontract (voor kantoorruimte(n) van [zaak 8]) (8-DOC-004);
- op of omstreeks 17 september 2014 en/of op of omstreeks 23 september 2014 op naam van [zaak 8] bankrekeningen geopend bij de SNS Bank;
- [ zaak 8] ter beschikking gesteld aan en/of laten gebruiken door [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 5] en/of een of meer (onbekend gebleven) andere (rechts)personen;
- op of omstreeks 16 oktober 2014 het bestuur van [zaak 8] overgedragen aan [verdachte 7] en/of de overdracht van het bestuur van [zaak 8] doen inschrijven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het ten laste gelegde bewezen zal verklaren conform het vonnis van de rechter in eerste aanleg.
Vrijspraak
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder 1 primair het medeplegen van flessentrekkerij en subsidiair de medeplichtigheid daaraan ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren. De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte van dit feit volledig vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft, zo blijkt uit de processtukken, een aantal handelingen verricht met betrekking tot [zaak 18]. Hij heeft deze vennootschap opgericht, zich als bestuurder bij de Kamer van Koophandel ingeschreven en een bankrekening geopend. Na een periode van ongeveer twee maanden heeft hij de vennootschap overgedragen. Het initiatief hiertoe is genomen door medeverdachte [verdachte 1]. Deze heeft de verdachte gevraagd om deze handelingen te verrichten. [verdachte 1] heeft op naam van de B.V. een grote hoeveelheid goederen besteld zonder deze te betalen. Uit de verklaringen van [verdachte 1] kan worden afgeleid dat de verdachte de rol had van een zogeheten “katvanger”. De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft geweten wat de intenties van [verdachte 1] waren.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Wat het subsidiair ten laste gelegde betreft staat ter beoordeling of de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de door [verdachte 1] en/of de vennootschap gepleegde flessentrekkerij. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte zich op geen enkele manier heeft ingespannen om kennis te krijgen van de context waarin hij zijn activiteiten heeft verricht. [verdachte 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 21 januari 2016 de summiere opmerking gemaakt dat de verdachte “overal van op de hoogte” was. Het dossier biedt geen nadere invulling van die wetenschap. Noch biedt het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs ondersteuning voor het door de advocaat-generaal ingenomen standpunt dat die wetenschap, al dan niet in voorwaardelijke vorm, wel aanwezig was bij de verdachte. Bij die stand van zaken dient de slotsom te zijn dat niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zodat hij ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
Onder 2 is aan de verdachte in verschillende varianten de strafbare betrokkenheid bij bedrieglijke bankbreuk, gepleegd met betrekking tot [zaak 8], ten laste gelegd.
Het hof leest, evenals de rechtbank heeft gedaan, de tenlastelegging aldus dat aan de verdachte twee afzonderlijke verwijten in een primair/subsidiair-verhouding worden gemaakt. Enerzijds gaat het om medeplegen van, subsidiair medeplichtigheid aan, bedrieglijke bankbreuk als bedoeld in artikel 341, onder a sub 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (oud). Anderzijds gaat het om medeplegen van, subsidiair medeplichtigheid aan, bedrieglijke bankbreuk als bedoeld in artikel 341, onder a sub 4, Sr (oud).
De verdachte heeft zich ook voor [zaak 8] als bestuurder bij de Kamer van Koophandel ingeschreven en na enige maanden weer laten uitschrijven. Daarnaast heeft hij een bankrekening geopend, volmachten getekend en huurcontracten afgesloten. Ook in het kader van de bedrijfsvoering van deze onderneming zijn, onder meer door [verdachte 1], goederen gekocht en niet betaald en vervolgens doorverkocht. De verdachte heeft verklaard hiervan niet op de hoogte te zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het hof tot dezelfde bewezenverklaring dient te komen als de rechtbank. De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte van feit 2 volledig vrij te spreken.
De tenlastelegging is gebaseerd op de delictsomschrijvingen van faillissementsfraude zoals opgenomen in de strafbepalingen geldend ten tijde van de in de tenlastelegging vermelde pleegperiode. In artikel 341 Sr (oud) vormde het oogmerk van de gefailleerde tot bedrieglijke verkorting van schuldeisers een bestanddeel bij elke daarin strafbaar gestelde gedraging of nalatigheid.
Bij alle varianten waarin betrokkenheid bij bedrieglijke bankbreuk aan de verdachte is ten laste gelegd staat ter beoordeling of hij, evenals de gefailleerde vennootschap, het opzet, al dan niet voorwaardelijk, heeft gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. De advocaat-generaal heeft gesteld dat het zo moet zijn dat de verdachte op de hoogte is geweest van de door [zaak 8] gepleegde flessentrekkerij en dat dit impliceert dat hij ook opzet, in elk geval in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. De raadsvrouw heeft betoogd dat geen verdergaande conclusie kan worden getrokken dan dat de verdachte “goedgelovig” is geweest.
Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat het dossier onvoldoende basis biedt om vast te stellen dat de verdachte wist welke bedoelingen [verdachte 1] had bij zijn activiteiten met [zaak 18]. Dit geldt ook voor de onderneming [zaak 8]. Het feit dat de verdachte twee maal als “katvanger” is opgetreden roept tal van vragen op, maar is op zichzelf onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte ervan op de hoogte was dat de vennootschap werd gebruikt om flessentrekkerij te plegen en om de gedupeerde leveranciers hun verhaalsmogelijkheden te ontnemen. Het ontbreken van die wetenschap, en daarmee het ontbreken van het opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, staat in de weg aan bewezenverklaring voor elke variant van het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte zal daarom ook van het onder 2 ten laste gelegde geheel worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.