ECLI:NL:GHAMS:2019:1189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
2300444316
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in hoger beroep wegens gewoonteheling en opzetheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van gewoonteheling, opzetheling en subsidiair schuldheling. De tenlastelegging betrof het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van goederen die van misdrijf afkomstig zouden zijn, in de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte goederen had gekocht van verschillende leveranciers, maar er was onvoldoende bewijs dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft de tenlastelegging in zijn geheel niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten heeft gewogen. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering tekortschiet. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004443-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845127-15 tegen
[verdachte 9],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
adres: [adres verdachte 9].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 21 februari 2019, 22 februari 2019, 4 maart 2019, 5 maart 2019 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[zaak B] en/of [zaak C] en/of [zaak D] in of omstreeks de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014 te Amsterdam en/of te Breda, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat [zaak B] en/of [zaak C] en/of [zaak D], op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-een Partij Princess (stofzuigers, friteuses en grillen) en/of acht palletwagens en/of vier BBQ Bcook Brahma en/of twee laptops HP en/of drie computers HP geleverd door [zaak 1] (DOC-084, pg. 17 tot en met 19);
en/of
-zes vaatwassers Whirlpool (WP) en/of vijf koelkasten Whirlpool (WP) geleverd door [zaak 8] (DOC-084, pg. 1 tot en met 11);
en/of
-drie Intergas Kombi-Kompakt HRE 28/24 en/of 270 LED Lampen Phillips en/of 430 TL LED Tubes 120cm en 150cm en/of 125 LED TL 60cm, 120cm en 150cm geleverd door [zaak 21] (DOC-084, pg. 12 tot en met 16)
in elk geval enig goed, terwijl [zaak B] en/of [zaak E] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist(en) dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen,
tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014 te Amsterdam en/of te Breda, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-een Partij Princess (stofzuigers, friteuses en grillen) en/of acht palletwagens en/of vier BBQ Bcook Brahma en/of twee laptops HP en/of drie computers HP geleverd door [zaak 1] (DOC-084, pg. 17 tot en met 19);
en/of
-zes vaatwassers Whirlpool (WP) en/of vijf koelkasten Whirlpool (WP) geleverd door [zaak 8] (DOC-084, pg. 1 tot en met 11),
en/of
-drie Intergas Kombi-Kompakt HRE 28/24 en/of 270 LED Lampen Phillips en/of 430 TL LED Tubes 120cm en 150cm en/of 125 LED TL 60cm, 120cm en 150cm geleverd door [zaak 21] (DOC-084, pg. 12 tot en met 16)
in elk geval enig goed, terwijl verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen;
Subsidiair:
[zaak B] en/of [zaak C] en/of [zaak D] in of omstreeks de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014 te Amsterdam en/of te Breda, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat [zaak B] en/of [zaak C] en/of [zaak D], op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-een Partij Princess (stofzuigers, friteuses en grillen) en/of acht palletwagens en/of vier BBQ Bcook Brahma en/of twee laptops HP en/of drie computers HP geleverd door [zaak 1] (DOC-084, pg. 17 tot en met 19);
en/of
-zes vaatwassers Whirlpool (WP) en/of vijf koelkasten Whirlpool (WP) geleverd door [zaak 8] (DOC-084, pg. 1 tot en met 11),
en/of
-drie Intergas Kombi-Kompakt HRE 28/24 en/of 270 LED Lampen Phillips en/of 430 TL LED Tubes 120cm en 150cm en/of 125 LED TL 60cm, 120cm en 150cm geleverd door [zaak 21] (DOC-084, pg. 12 tot en met 16)
in elk geval enig goed, terwijl [zaak B] en/of [zaak E] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist(en) dan wel redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen,
tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-een Partij Princess (stofzuigers, friteuses en grillen) en/of acht palletwagens en/of vier BBQ Bcook Brahma en/of twee laptops HP en/of drie computers HP geleverd door [zaak 1] (DOC-084, pg. 17 tot en met 19);
en/of
-zes vaatwassers Whirlpool (WP) en/of vijf koelkasten Whirlpool (WP) geleverd door [zaak 8] (DOC-084, pg. 1 tot en met 11),
en/of
-drie Intergas Kombi-Kompakt HRE 28/24 en/of 270 LED Lampen Phillips en/of 430 TL LED Tubes 120cm en 150cm en/of 125 LED TL 60cm, 120cm en 150cm geleverd door [zaak 21] (DOC-084, pg. 12 tot en met 16)
in elk geval enig goed, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof overweegt in dit verband ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde dat sprake is van een kennelijke schrijffout, voor zover bij het eerste cumulatief/alternatief (opdracht geven tot dan wel feitelijk leidinggeven aan) “gewoonteheling” abusievelijk is blijven staan, waar kennelijk bedoeld was (opdracht geven tot respectievelijk feitelijk leidinggeven aan) opzet- c.q. schuldheling ten laste te leggen. Het hof heeft daarbij gelet op de materiële samenhang met het primair ten laste gelegde feit, waarin (opdracht geven tot dan wel feitelijk leidinggeven aan) een gewoonte maken van opzetheling reeds als verwijt is neergelegd.
Het hof verstaat de tenlastelegging aldus dat in het subsidiaire feit, eerste alternatief/cumulatief is ten laste gelegd: het opdracht geven tot dan wel feitelijk leidinggeven aan door een of meer rechtspersonen gepleegde opzet- c.q. schuldheling. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging, nu het de verdachte steeds duidelijk is geweest op welk strafbaar feit het subsidiair ten laste gelegde ziet en wat hem daarin verweten wordt.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft onder meer gevorderd dat het hof evenals de rechtbank bewezen zal verklaren hetgeen primair is ten laste gelegd, te weten het feitelijk leiding geven aan door een rechtspersoon gepleegde gewoonteheling alsmede het plegen van gewoonteheling.

Vrijspraak

Aan de verdachte is, samengevat en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (het feitelijk leidinggeven aan) een gewoonte maken van opzetheling, dan wel aan (het feitelijk leidinggeven aan) opzet- c.q. schuldheling. Deze verdenking ziet blijkens de tenlastelegging op goederen die aan de verdachte dan wel aan diens ondernemingen zijn geleverd en gefactureerd door en op naam van [zaak 1], [zaak 21] en [zaak 8], in de periode van 14 maart 2013 tot en met 25 september 2014.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, namelijk feitelijk leidinggeven aan een gewoonte maken van opzetheling gepleegd door een rechtspersoon en het plegen van een gewoonte maken van opzetheling. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verdachte aantoonbaar een aantal producten van één of meer medeverdachten in de strafzaak “Bommel” heeft afgenomen tegen sterk gereduceerde prijzen. Voorts is gewezen op tapgesprekken waaruit zou blijken dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [zaak 8] heeft opgehouden te bestaan, dat er “zwaar onderhandeld kon worden over de toch al afbraakprijzen” en dat de verdachte afspraken met [verdachte 1] maakte over de facturen.
In de omstandigheid dat de verdachte contant betaalde, vindt de advocaat-generaal een volgende aanwijzing dat de verdachte op de hoogte was van de dubieuze herkomst van de goederen. Steun voor de conclusie dat de verdachte zich aan de strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, vindt de advocaat-generaal voorts in de schriftelijke verklaring van medeverdachte [verdachte 1] van 21 januari 2016, met betrekking tot de wijze van facturering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. In de kern komen de verweren erop neer dat niet bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
Het oordeel van het hof
Het hof constateert dat de tenlastelegging ziet op de goederen die vermeld staan op de zich in het dossier onder de nummers DOC-084, pagina’s 1 tot en met 19 bevindende facturen. Deze betreffen telkens facturen gericht aan [zaak E], de besloten vennootschap van de verdachte. Het hof gaat er, gezien de inhoud van deze documenten en de verklaringen van onder meer de verdachte, van uit dat de verdachte en/of [zaak E] de op de facturen vermelde goederen heeft gekocht.
Een nadere beschouwing van deze facturen levert het volgende beeld op:
- op 14, 15 en 16 maart 2013 heeft de verdachte stofzuigers, friteuses, grillen, palletwagens, barbecues, laptops en computers gekocht van [zaak 1] voor een totaalbedrag van € 10.043,- inclusief B.T.W. Blijkens de op deze goederen betrekking hebbende facturen (DOC-084, pagina’s 17 tot en met 19) zijn deze goederen contant betaald;
  • in de periode van 25 juli 2014 tot en 23 september 2014 heeft de verdachte LED-lampen gekocht van [zaak 21]. Deze lampen zijn gefactureerd middels 4 facturen (DOC-084, pagina’s 12 tot en met 16). Op de facturen is telkens het totaalbedrag gesplitst in een bedrag met de vermelding “contant betaald” en een bedrag met de vermelding “te betalen”;
  • op 25 september 2014 heeft de verdachte zes vaatwassers en vijf koelkasten gekocht van [zaak 8] voor een totaalbedrag van € 3.850,- inclusief B.T.W. Blijkens de op deze goederen betrekking hebbende facturen (DOC-084, pagina’s 1 tot en met 11) zijn deze goederen contant betaald.
Uit de processtukken blijkt dat [zaak 1], [zaak 21] en [zaak 8] vennootschappen waren die in de ten laste gelegde periode gebruikt werden bij het op grote schaal kopen van goederen zonder betaling en het vervolgens snel doorverkopen van die goederen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de goederen die blijkens de facturen zijn geleverd aan (het bedrijf van) de verdachte afkomstig waren van misdrijf. Dat is door de verdediging ook niet weersproken. De vraag is echter of de verdachte van die criminele herkomst wist, dan wel deze redelijkerwijs had moeten vermoeden. Het hof overweegt daarover als volgt.
Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat de verdachte over een langere periode een groot aantal goederen heeft gekocht van in elk geval [verdachte 1] en aan hem gelieerde ondernemingen. Het hof sluit op basis van de tapgesprekken die zich in het dossier bevinden, niet uit dat de verdachte één of meer van de van [verdachte 1] betrokken goederen voor een lage tot zeer lage prijs heeft ingekocht. Aanleiding hiervoor vindt het hof onder meer in het tapgesprek van 23 oktober 2014 te 16:19 uur (TAP 08-186), waaruit – zakelijk weergegeven – volgt dat [verdachte 1] een grote partij Tl-buizen met een inkoopwaarde van € 15,- per stuk aan de verdachte aanbiedt voor € 5,- per stuk en een partij airco’s met een verkoopwaarde van € 1.400,- per stuk voor € 300,- per stuk. Het hof merkt ten aanzien van deze goederen ten overvloede op dat deze geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging. Dat neemt overigens niet weg dat die transacties kunnen bijdragen aan de bewijsvoering.
Daarnaast blijkt uit diverse verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 2], zoals afgelegd bij de FIOD en als getuigenverklaring ter terechtzitting in hoger beroep in de zaak tegen de verdachte, dat de door hen door middel van flessentrekkerij verworven goederen in zijn algemeenheid voor 35 tot 50% van de inkoopwaarde (het hof begrijpt: de door hun leveranciers gefactureerde prijs) werden verkocht aan diverse afnemers.
De verdachte lijkt op basis van de tapgesprekken een enkele keer te bepalen hoe de facturen moeten worden opgemaakt ten aanzien van de betaalwijze. Uit het tapgesprek van 27 oktober 2014 te 19:23 uur (TAP 08-501) blijkt immers dat de verdachte desgevraagd aan [verdachte 1] meedeelt op welke wijze een totaalbedrag dient te worden gesplitst in een bedrag per bank en een bedrag contant. Dit zijn belastende feiten en omstandigheden die in samenhang met ander gepresenteerd bewijs kunnen strekken tot de conclusie dat het ten laste gelegde toereikend is bewezen.
Het dossier bevat geen tapgesprekken die de ten laste gelegde periode bestrijken dan wel betrekking hebben op de litigieuze goederen. Ook zien de door [verdachte 1] en [verdachte 2] afgelegde verklaringen blijkens hun inhoud niet in het bijzonder op de tenlastelegging. Weliswaar is door [verdachte 1] en [verdachte 2] in diverse verklaringen bij de FIOD en ter terechtzitting als getuige in de zaak tegen de verdachte verklaard dat de verdachte goederen ‘scherp’ kon inkopen bij [verdachte 1] en [verdachte 2], echter voor welke prijs de verdachte de ten laste gelegde goederen van [verdachte 1] en [verdachte 2] heeft gekocht, blijkt hieruit niet.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, te weten de tapgesprekken en de verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 2], kunnen echter wel dienen ter ondersteuning van ander bewijsmateriaal met betrekking tot het ten laste gelegde en de wetenschap van de verdachte over de criminele herkomst van die goederen ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan.
In dat kader overweegt het hof dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat de verdachte wist dat de aan hem geleverde goederen van misdrijf afkomstig waren. De goederen vermeld op de betreffende facturen (DOC-084, pagina’s 1 tot en met 19) zijn slechts in algemene termen weergegeven; type-aanduidingen ontbreken. Hierdoor is niet exact duidelijk welke goederen zijn geleverd, hetgeen voor een inschatting van een reële prijs wel noodzakelijk is. Dit klemt temeer nu een vergelijking met een reële waarde van soortgelijke goederen in het dossier niet is aangetroffen noch anderszins mogelijk is, zodat het hof geen op bewijsmiddelen gefundeerde conclusies kan trekken met betrekking tot de door de verdachte betaalde, uit de facturen blijkende, prijs.
Het dossier ontbeert voorts getuigenverklaringen waaruit blijkt dat de verdachte deze wetenschap van de criminele herkomst had. Desgevraagd heeft [verdachte 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ervan uitging dat de verdachte wist dat de goederen van misdrijf afkomstig waren, maar waaruit hij dat afleidde, heeft [verdachte 1] -ook na daarnaar meermalen gevraagd te zijn- niet nader kunnen duiden. Het kon, volgens [verdachte 1], in elk geval niet afgeleid worden uit de prijzen die waren afgesproken.
Een aanknopingspunt voor de wetenschap dat de goederen van misdrijf afkomstig waren, zou gevonden kunnen worden in de wijze van facturering door [zaak 21]. Immers, op deze facturen is telkens vermeld dat een deel van het totaalbedrag contant is betaald en een ander deel per bank dient te worden voldaan, terwijl [verdachte 1] in zijn schriftelijke verklaring van 21 januari 2016 heeft vermeld dat de contante bedragen op de facturen dienden om de factuur hoger te maken “omdat hij (het hof begrijpt: de verdachte”) dan verantwoord zou hebben gekocht”. Naar de betekenis van deze passage is [verdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige nader bevraagd. [verdachte 1] verklaarde hieromtrent dat de verdachte de goederen soms contant betaalde en soms per bank. Het factuurbedrag werd soms in overleg met de verdachte hoger gemaakt dan in werkelijkheid is betaald. Gevraagd naar de reden daarvan heeft [verdachte 1] geantwoord dat dat wellicht was in verband met de B.T.W. Dat er hogere bedragen op de facturen waren vermeld, dan er daadwerkelijk betaald werden teneinde te verbloemen dat de goederen voor een te laag bedrag werden ingekocht, is noch door [verdachte 1] noch door anderen verklaard. Het hof leidt hieruit af dat die schriftelijke verklaring d.d. 21 januari 2016, meer in het bijzonder de daarin besloten liggende suggestie aangaande het ‘verantwoord’ kopen door de verdachte, geen relevante betekenis kan worden toegekend, waar het de wetenschap van de verdachte aangaande de criminele herkomst van de goederen betreft. Overigens biedt het dossier ook geen steun aan het deel van de verklaring van [verdachte 1] dat de contante bedragen onbetaald bleven.
Alhoewel het hof constateert dat de wijze van facturering en de bemoeienis van de verdachte bij de totstandkoming daarvan weliswaar bepaald geen gebruikelijke is en tal van vragen oproept, behelst het dossier onvoldoende bewijsmiddelen om tot de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te komen dat de verdachte wist dat de aan hem geleverde goederen, als vermeld in de tenlastelegging, van misdrijf afkomstig waren, dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde gewoonteheling in beide varianten. Het voorgaande impliceert dat de verdachte tevens wordt vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op (het feitelijk leidinggeven aan) opzetheling.
Met betrekking tot de meer subsidiair ten laste gelegde schuldheling overweegt het hof als volgt.
Het hof zou kunnen komen tot een bewezenverklaring, indien de discrepantie tussen de waarde van de goederen en de daarvoor betaalde prijs dusdanig groot is, dat de verdachte minst genomen had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. In dat geval zou de verdachte in ernstige mate tekortgeschoten zijn in de onder die omstandigheden geldende onderzoeksplicht betreffende de herkomst van de goederen en daarmee met de voor bewezenverklaring van schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid hebben gehandeld.
Zoals hiervoor reeds overwogen, zijn de goederen vermeld op de betreffende facturen slechts in algemene termen weergegeven, terwijl een vergelijking met een reële waarde van soortgelijke goederen in het dossier niet is aangetroffen noch anderszins mogelijk is. Nu het dossier ook overigens, buiten hetgeen hiervoor is besproken, bewijsmiddelen ontbeert waaruit blijkt van een grote discrepantie tussen de waarde van de ten laste gelegde goederen en de daarvoor door de verdachte betaalde prijs, dan wel andere bewijsmiddelen waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld bij de aanschaf van de ten laste gelegde goederen, zal de verdachte ook van de schuldheling worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.