ECLI:NL:GHAMS:2019:1188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
2300461916
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzetheling en gewoonteheling in een strafzaak met betrekking tot de vleeshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van gewoonteheling van grote partijen vlees en andere goederen ten behoeve van de vleeshandel. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van opzetheling, waarbij de verdachte zou hebben geweten dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzet had, en heeft hem vrijgesproken van de primair ten laste gelegde gewoonteheling. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar goederen had verworven, maar dat hij niet had kunnen weten dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had geen eerdere strafblad en de rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 19 maanden opgelegd, maar het hof heeft de straf verlaagd naar 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldtelmachine gelast, terwijl de tuinhaard in bewaring werd gesteld voor de rechthebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs van opzet en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004619-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845036-15 tegen
[verdachte 8],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres verdachte 8].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019, 4 maart 2019, 7 maart 2019 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
[zaak A] in of omstreeks de periode van 27 februari 2012 (DOC-127a) tot en met 16 oktober 2014 (DOC-259) te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of Nibbixwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat [zaak A] op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-vlees(producten) en/of vis(producten) en/of gamba's geleverd door [zaak 15]; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en/of
-vlees(producten) en/of 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2]; (DOC-145 tot en met DOC-165) en/of
-vlees(producten) en/of 10 BBQ's en/of 1 koelkast en/of 30 overalls en/of vacuümzakken geleverd door [zaak 13]; (DOC-166 tot en met DOC-174) en/of
-vlees(producten) en/of 234 stuks Chardonnnay 2012 en/of garnalen geleverd door [zaak 5]; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en/of
-450 folierollen en/of 8 handzeep geleverd door [zaak 17]; (DOC-215) en/of
-1 cafebar koffieautomaat en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 1]; (DOC-216 en DOC-217) en/of
-5 barbecues en/of 1 vacuümmachine en/of 4 snijmachines en/of vlees(producten) en/of vis(producten) en/of zijsealzakken en/of vacuümzakken en/of krimpfolie en/of schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16]; (DOC-218 tot en met DOC-253) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 4]; (DOC-254 en DOC-255) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 19]; (DOC-256) en/of
-1 palletstapelaar en/of 1 electrische pompwagen en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 8]; (DOC-257 tot en met DOC-259) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 17]; (DOC-260) en/of
-174 stuks krimpfolie geleverd door [zaak 6A]; (DOC-261) en/of
-Vacuümzakken en/of kratzakken en/of wikkelfolierollen geleverd door [zaak 20] (DOC-262 en DOC-263)
in elk geval enig goed, terwijl [zaak A] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen,
tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2012 (DOC-127a) tot en met 16 oktober 2014 (DOC-259) te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of Nibbixwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-vlees(producten) en/of vis(producten) en/of gamba's geleverd door [zaak 15]; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en/of
-vlees(producten) en/of 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2]; (DOC-145 tot en met DOC-165) en/of
-vlees(producten) en/of 10 BBQ's en/of 1 koelkast en/of 30 overalls en/of vacuümzakken geleverd door [zaak 13]; (DOC-166 tot en met DOC-174) en/of
-vlees(producten) en/of 234 stuks Chardonnnay 2012 en/of garnalen geleverd door [zaak 5]; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en/of
-450 folierollen en/of 8 handzeep geleverd door [zaak 17]; (DOC-215) en/of
-1 cafebar koffieautomaat en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 1]; (DOC-216 en DOC-217) en/of
-5 barbecues en/of 1 vacuümmachine en/of 4 snijmachines en/of vlees(producten) en/of vis(producten) en/of zijsealzakken en/of vacuümzakken en/of krimpfolie en/of schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16]; (DOC-218 tot en met DOC-253) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 4]; (DOC-254 en DOC-255) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 19]; (DOC-256) en/of
-1 palletstapelaar en/of 1 electrische pompwagen en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 8]; (DOC-257 tot en met DOC-259) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 17]; (DOC-260) en/of
-174 stuks krimpfolie geleverd door [zaak 6A]; (DOC-261) en/of
-Vacuümzakken en/of kratzakken en/of wikkelfolierollen geleverd door [zaak 20] (DOC-262 en DOC-263)
in elk geval enig goed, terwijl verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) telkens wist dat dit/deze door enig misdrijf was/waren verkregen;
Subsidiair:
[zaak A] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 februari 2012 (DOC-127a) tot en met 16 oktober 2014 (DOC-259) te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of Nibbixwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederland, (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-vlees(producten) en/of vis(producten) en/of gamba's geleverd door [zaak 15]; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en/of
-vlees(producten) en/of 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2]; (DOC-145 tot en met DOC-165) en/of
-vlees(producten) en/of 10 BBQ's en/of 1 koelkast en/of 30 overalls en/of vacuümzakken geleverd door [zaak 13]; (DOC-166 tot en met DOC-174) en/of
-vlees(producten) en/of 234 stuks Chardonnnay 2012 en/of garnalen geleverd door [zaak 5]; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en/of
-450 folierollen en/of 8 handzeep geleverd door [zaak 17]; (DOC-215) en/of
-1 cafebar koffieautomaat en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 1]; (DOC-216 en DOC-217) en/of -5 barbecues en/of 1 vacuümmachine en/of 4 snijmachines en/of vlees(producten) en/of vis(producten) en/of zijsealzakken en/of vacuümzakken en/of krimpfolie en/of schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16]; (DOC-218 tot en met DOC-253) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 4]; (DOC-254 en DOC-255) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 19]; (DOC-256) en/of
-1 palletstapelaar en/of 1 electrische pompwagen en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 8]; (DOC-257 tot en met DOC-259) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 17]; (DOC-260) en/of
-174 stuks krimpfolie geleverd door [zaak 6A]; (DOC-261) en/of
-Vacuümzakken en/of kratzakken en/of wikkelfolierollen geleverd door [zaak 20] (DOC-262 en DOC-263)
in elk geval enig goed, terwijl [zaak A] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) (telkens) wist, dan wel redelijkerwijs kon vermoeden, dat dit/deze goed(eren) door enig misdrijf was/waren verkregen,
tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 februari 2012 (DOC-127a) tot en met 16 oktober 2014 (DOC-259) te Zwaag, gemeente Hoorn, en/of Nibbixwoud, gemeente Medemblik, althans in Nederland, (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
-vlees(producten) en/of vis(producten) en/of gamba's geleverd door [zaak 15]; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en/of
-vlees(producten) en/of 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2]; (DOC-145 tot en met DOC-165) en/of
-vlees(producten) en/of 10 BBQ's en/of 1 koelkast en/of 30 overalls en/of vacuümzakken geleverd door [zaak 13]; (DOC-166 tot en met DOC-174) en/of
-vlees(producten) en/of 234 stuks Chardonnnay 2012 en/of garnalen geleverd door [zaak 5]; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en/of
-450 folierollen en/of 8 handzeep geleverd door [zaak 17]; (DOC-215) en/of
-1 cafebar koffieautomaat en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 1]; (DOC-216 en DOC-217) en/of
-5 barbecues en/of 1 vacuümmachine en/of 4 snijmachines en/of vlees(producten) en/of vis(producten) en/of zijsealzakken en/of vacuümzakken en/of krimpfolie en/of schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16]; (DOC-218 tot en met DOC-253) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 4]; (DOC-254 en DOC-255) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 19]; (DOC-256) en/of
-1 palletstapelaar en/of 1 electrische pompwagen en/of vlees(producten) geleverd door [zaak 8]; (DOC-257 tot en met DOC-259) en/of
-vlees(producten) geleverd door [zaak 17]; (DOC-260) en/of
-174 stuks krimpfolie geleverd door [zaak 6A]; (DOC-261) en/of
-Vacuümzakken en/of kratzakken en/of wikkelfolierollen geleverd door [zaak 20] (DOC-262 en DOC-263)
in elk geval enig goed, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) (telkens) wist, dan wel redelijkerwijs kon vermoeden, dat dit/deze goed(eren) door enig misdrijf was/waren verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[zaak A] op tijdstippen in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 in Nederland, telkens heeft verworven en voorhanden heeft gehad
- vleesproducten en visproducten en gamba's geleverd door [zaak 15] en
- vleesproducten en 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2] en
- vleesproducten en 10 BBQ's en 1 koelkast en 30 overalls en vacuümzakken geleverd door [zaak 13] en
- vleesproducten en 234 stuks Chardonnay 2012 en garnalen geleverd door [zaak 5] en
- 450 folierollen en 8 handzeep geleverd door [zaak 17] en
- 1 cafebar koffieautomaat en vleesproducten geleverd door [zaak 1] en
- 5 barbecues en 1 vacuümmachine en 4 snijmachines en vleesproducten en visproducten en zijsealzakken en vacuümzakken en krimpfolie en schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16] en
- vleesproducten geleverd door [zaak 19] en
- 1 palletstapelaar en 1 elektrische pompwagen en vleesproducten geleverd door [zaak 8] en
- vleesproducten geleverd door [zaak 17]
terwijl [zaak A] ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde goederen telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze goederen door enig misdrijf waren verkregen,
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
en
hij op tijdstippen in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 in Nederland, telkens heeft verworven en voorhanden heeft gehad
- vleesproducten en visproducten en gamba's geleverd door [zaak 15] en
- vleesproducten en 60 kerstpakketten geleverd door [zaak 2] en
- vleesproducten en 10 BBQ’s en 1 koelkast en 30 overalls en vacuümzakken geleverd door [zaak 13] en
- vleesproducten en 234 stuks Chardonnay 2012 en garnalen geleverd door [zaak 5] en
- 450 folierollen en 8 handzeep geleverd door [zaak 17] en
- 1 cafebar koffieautomaat en vleesproducten geleverd door [zaak 1] en
- 5 barbecues en 1 vacuümmachine en 4 snijmachines en vleesproducten en visproducten en zijsealzakken en vacuümzakken en krimpfolie en schoonmaakbenodigheden geleverd door [zaak 16] en
- vleesproducten geleverd door [zaak 19] en
- 1 palletstapelaar en 1 elektrische pompwagen en vleesproducten geleverd door [zaak 8] en
- vleesproducten geleverd door [zaak 17]
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde goederen telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen door enig misdrijf waren verkregen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Bewijsmotivering

Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde gewoonteheling, naar het hof begrijpt ten aanzien van zowel het in de eerste plaats ten laste gelegde feitelijk leidinggegeven aan gewoonteheling door [zaak A] als de in de tweede plaats ten laste gelegde gewoonteheling, gepleegd door de verdachte zelf.
Kort gezegd en zakelijk weergegeven is daaraan ten grondslag gelegd dat de wetenschap van de verdachte dat de door hem gekochte goederen van misdrijf afkomstig waren, volgt uit de omstandigheid dat de verdachte, als professioneel ondernemer, heeft gehandeld met meer dan tien verschillende ondernemingen, die telkens vertegenwoordigd werden door dezelfde personen. De verdachte deed geen navraag bij de Kamer van Koophandel om te controleren met wie hij zaken deed. Daarnaast hadden de verkopers volgens de verdachte zelf geen kennis van zaken, was er sprake van contante betalingen en het boeken van valse facturen, kocht de verdachte ook goederen die niet eigen zijn aan een vleesbedrijf en fluisterde hij de medeverdachten in waar zij hun vlees moesten inkopen. Doorslaggevend is naar de mening van de advocaat-generaal de prijs die de verdachte voor de goederen betaalde. Die bedroeg ongeveer een derde van de marktprijs.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de medeverdachte [verdachte 1], gezien zijn opstelling, onbetrouwbaar is te achten. Deze onbetrouwbaarheid blijkt ook uit de inhoud van de verklaringen van de medeverdachte [verdachte 2], waaruit naar voren komt dat [verdachte 1] ook zijn eigen kompanen in het criminele samenwerkingsverband bedroog en beloog teneinde meer voor zichzelf over te houden.
De verdachte had geen wetenschap van het feit dat de door hem gekochte goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft de bedrijven waarmee hij zaken deed met zijn accountant doorgelicht en B.T.W.-nummers en inschrijvingen gecontroleerd. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de accountant van de verdachte volgt dat het doen van contante betalingen in de ten laste gelegde periode een zeer gebruikelijke werkwijze was in de vleeshandel. De in de administratie van de verdachte aangetroffen facturen behelzen de daadwerkelijk geleverde goederen en de betaalde bedragen.
De door de medeverdachten opgetrokken façade jegens hun leveranciers, heeft ook de verdachte misleid, waardoor hij buiten enige twijfel de overtuiging heeft gekregen te maken te hebben gehad met correcte leveranciers, in de personen van [verdachte 1] en [verdachte 2].
Indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring, dan kan dat hooguit schuldheling betreffen, dan wel opzetheling via voorwaardelijk opzet.
Het oordeel van het hof
Door de verdediging is bepleit dat [verdachte 1], gezien zijn opstelling, onbetrouwbaar is. Het hof begrijpt dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van [verdachte 1] heeft willen bestrijden. Op welke wijze en in welke mate dit aan bewijsgebruik in de weg staat, is door de verdediging niet nader ingevuld. Evenmin is door de verdediging geconcretiseerd op welke verklaring(en) zij het oog heeft, terwijl de verdediging voorts heeft nagelaten feiten of omstandigheden te benoemen die ten grondslag liggen aan de vermeende onbetrouwbaarheid van die verklaring(en), anders dan dat verwezen is naar “de opstelling” van [verdachte 1] en de verklaring van [verdachte 2] zoals hiervoor weergegeven. Bovendien komen de verklaringen van de verdachte en [verdachte 1] op tal van onderdelen overeen, hetgeen, zelfs bij een welwillende benadering van het ingenomen standpunt, elke nadere bespreking onmogelijk maakt. Het hof acht de als verweer gepresenteerde stelling van de verdediging en de daaraan gegeven onderbouwing dermate onbepaald en weinig concreet, dat het hof dat verweer onbesproken laat.
Het hof overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De besloten vennootschap [zaak A] is de vennootschap van de verdachte. Naar eigen zeggen deed de verdachte in de ten laste gelegde periode “alles” bij [zaak A], waaronder de inkoop en de betalingen. In de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 heeft de verdachte vanuit die onderneming de in de tenlastelegging vermelde goederen gekocht van (in elk geval) [verdachte 1] en/of [verdachte 2] via de vennootschappen [zaak 15], [zaak 2], [zaak 13], [zaak 5], [zaak 17], [zaak 1], [zaak 16], [zaak 19] en [zaak 8]. Van al deze inkopen zijn facturen aangetroffen in de administratie van [zaak A] De verdachte heeft in zijn verhoor bij de FIOD en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de in de tenlastelegging vermelde goederen heeft gekocht. Alle goederen waarvan hij een factuur in de administratie heeft, heeft hij ontvangen, zo heeft de verdachte verklaard. Deze goederen kocht hij via [verdachte 1] en [verdachte 2], die volgens hem collega’s waren. Blijkens zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft de verdachte geen navraag gedaan naar achtergronden van [verdachte 1] en [verdachte 2].
De verdachte is volgens zijn eigen verklaring bij de FIOD met [verdachte 2] in contact gekomen door een ontmoeting in een café, alwaar de verdachte gekleed was in een shirt van [zaak A] [verdachte 2] vertelde de verdachte dat hij ook een vleesbedrijf had. [verdachte 2] had “een aardige prijsstelling” en de verdachte kreeg soms ook wat extra vlees.
De verdachte weet niet of [verdachte 1] in loondienst was. Wel kon [verdachte 1] zelfstandig beslissingen nemen over bijvoorbeeld de prijs. Facturen die bij de leveringen hoorden, dienden meteen contant betaald te worden aan de chauffeur die het vlees kwam brengen. De verdachte is nimmer bij [verdachte 1] of de bedrijven waarvoor deze werkte geweest. De verdachte kocht bij de bedrijven van [verdachte 1] dezelfde soort vleesproducten in als bij zijn andere leveranciers, met dat verschil dat hij contant moest betalen. De reden hiervoor was dat [verdachte 1] en [verdachte 2] dat zo wilden, zo blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank. De verdachte heeft daar geen vragen over gesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte herhaald dat hij in de periode dat hij vlees afnam van [verdachte 1] en [verdachte 2] aan alle overige leveranciers per bank betaalde. Ook heeft de verdachte tegenover het hof verklaard dat er vaak aan het eind van de week voor alle leveringen werd afgerekend. Een enkele keer kreeg hij dan facturen van een ander bedrijf dan het bedrijf dat het vlees had geleverd.
Of [verdachte 1] of [verdachte 2] een koelruimte hadden om het vlees op te slaan, was de verdachte niet bekend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard wel bij [zaak 15A] in Tuitjenhorn te zijn geweest en daar een koelruimte te hebben gezien, maar dat het daarbij is gebleven.
Doorgevraagd naar welke goederen de verdachte bij [verdachte 1] en [verdachte 2] kon bestellen, heeft de verdachte in zijn verklaring bij de FIOD gezegd dat [verdachte 1] en [verdachte 2] hem vertelden dat zij ergens bij een bedrijf aan het werk waren of een onderneming waren gestart. De verdachte vond dat altijd raar, want hem lukte het niet zo snel om een bedrijf te beginnen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte herhaald dat het hem verbaasde dat [verdachte 2] en [verdachte 1] er telkens in slaagden om met een nieuwe vennootschap weer met resultaat te ondernemen. Verder kwam de organisatie van [zaak 5] door “het gedoe met die pakbonnen” erg onprofessioneel op hem over. [verdachte 1] en [verdachte 2] hadden niet echt verstand van vlees, zo verklaarde de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank. Het was weliswaar opvallend dat hij in tweeënhalf jaar tijd via twaalf bedrijven telkens van dezelfde mensen heeft ingekocht maar daar heeft hij op dat moment niet bij stilgestaan.
Het dossier bevat voorts een e-mailbericht d.d. 7 februari 2014 van [e-mailadres B.V.] gericht aan de verdachte, met de tekst:
“Goedemiddag, We gaan er weer tegenaan, Stuur maar naar deze mail de bestellingen[voornaam verdachte 1]
. Gevraagd naar de betekenis van dit e-mailbericht heeft de verdachte verklaard: “
Zou dat[verdachte 1]
wezen? Ja dan begonnen ze weer een nieuw bedrijf of gingen ze weer ergens werken. Maar ik hou me daar niet zo mee bezig”.
Over de relatie tussen [verdachte 1] en [zaak 16] (één van diens ondernemingen in 2014) verklaarde de verdachte:
“Volgens mij was dat heel rommelig. In 2014 veranderde de handel en de omzet in het vlees heel erg. Er werd niet veel meer geconsumeerd. Ik vond het toen heel raar dat het een nieuw bedrijf was in deze branche”.
[verdachte 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 21 januari 2016, zakelijk weergegeven, geschreven dat de verdachte 35 tot 40 procent van de door de leverancier aan [verdachte 1] gefactureerde prijs heeft betaald. Deze verklaring heeft hij op 30 juni 2016 als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd. In die laatstgenoemde verklaring heeft [verdachte 1] tevens naar voren gebracht dat de verdachte
“een klant van ons clubje en dan doel ik op wie er op dat moment meededen zoals (…) [verdachte 2]”was.
“Hij kocht ongeacht met welke onderneming we bezig waren”. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bevestigd dat [verdachte 1] en [verdachte 2] tegen lagere prijzen leverden dan andere aanbieders.
Ook [verdachte 2] heeft bevestigd samen met [verdachte 1] goederen, waaronder partijen vlees, aan het bedrijf van de verdachte ([zaak A]) te hebben verkocht, via diverse bedrijven, waaronder [zaak 15], [zaak 2], [zaak 1], [zaak 5], [zaak 16] en [zaak 8]. De betalingen deed de verdachte contant.
Een groot aantal van de vennootschappen waarvan [verdachte 1] en [verdachte 2] gebruikmaakten, ging gedurende de ten laste gelegde periode, zijnde de periode waarin de verdachte zakelijke contacten onderhield met [verdachte 1] en [verdachte 2], failliet, te weten:
  • [zaak 15] op 31 juli 2012
  • [zaak 13] op 8 januari 2013
  • [zaak 2] op 26 maart 2013
  • [zaak 1] op 23 juli 2013
  • [zaak 5] op 18 maart 2014 en
  • [zaak 8] op 6 januari 2015.
Uit de verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 2] blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde ondernemingen vennootschappen waren, die in de ten laste gelegde periode gebruikt werden bij het op grote schaal kopen van goederen zonder betaling en het vervolgens snel doorverkopen van die goederen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de goederen die blijkens de facturen zijn geleverd aan (het bedrijf van) de verdachte, afkomstig waren van misdrijf, te weten flessentrekkerij. Dat is door de verdediging ook niet weersproken. De vraag is echter of de verdachte van die criminele herkomst wist, dan wel deze redelijkerwijs had moeten vermoeden. Het hof overweegt daarover als volgt.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid te komen dat de verdachte wist dat de aan hem geleverde goederen, als vermeld in de tenlastelegging, van misdrijf afkomstig waren, dan wel dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Weliswaar zijn daarvoor aanwijzingen in het dossier te vinden, maar deze aanwijzingen vormen naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig bewijs voor opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de verkrijging van deze goederen in de wetenschap dat deze een criminele herkomst hadden.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde gewoonteheling in beide varianten. Het voorgaande impliceert dat de verdachte tevens wordt vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op (het feitelijk leidinggeven aan) opzetheling.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (impliciet) meer subsidiair ten laste gelegde schuldheling. Hierover overweegt het hof als volgt.
De in artikel 417bis, eerste lid aanhef en sub a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) neergelegde strafbaarstelling van schuldheling vereist dat ten tijde van het voorhanden krijgen van een goed sprake is van schuld ten aanzien van de omstandigheid dat het desbetreffende goed door misdrijf is verkregen. In de wettekst vindt dit uitdrukking in de woorden "redelijkerwijs moeten vermoeden". Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het hier gaat om "grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid" en dat daarvan sprake is, indien de verdachte in de gegeven omstandigheden bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij derhalve zonder nader onderzoek niet had mogen handelen. Aan het vereiste van een grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid kan onder meer zijn voldaan, indien de verdachte goederen voorhanden krijgt van hem onbekende personen, of als hij goederen ver onder de geldende marktprijs verwerft.
Het hof is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen die hij van [verdachte 1] en [verdachte 2] betrok, van misdrijf afkomstig waren. Het hof vindt steun voor die conclusie in de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft zaken gedaan met hem onbekende personen. Blijkens zijn hiervoor weergegeven verklaring heeft hij nagelaten onderzoek naar die personen te doen alvorens handel met hen te drijven. Dat er door de verdachte dan wel zijn accountant navraag naar de bedrijven gedaan zou zijn voor wat betreft een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en B.T.W.-nummers, kan in casu niet als afdoende worden beschouwd. Immers, de verdachte betaalde op verzoek van [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en in afwijking van de gebruikelijke betaalwijze, telkens contant, zonder navraag te doen naar de reden van die afwijkende betaalmethode en bleef zaken doen met deze personen, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat ze geen verstand hadden van vlees en terwijl deze personen telkens in een relatief korte periode leverden vanuit steeds wisselende vennootschappen. Ook toen de verdachte zelf tot de conclusie kwam dat één van de vennootschappen onprofessioneel overkwam en een andere een rommelige indruk maakte en opgericht werd in een voor de vleeshandel moeilijke tijd, heeft de verdachte geen enkele actie ondernomen tot het verkrijgen van informatie over de herkomst van de goederen dan wel de personen met wie hij handel dreef. Zulks beschouwd in samenhang met de verklaringen van [verdachte 1], waaruit volgt dat de verdachte de goederen voor een zeer lage prijs inkocht, leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte – wat er ook zij van de door de verdediging opgeworpen stelling dat [verdachte 1] en/of [verdachte 2] ook jegens de verdachte een façade optrokken teneinde zich voor te doen als bonafide handelaren – minst genomen had moeten vermoeden dat de door hem gekochte goederen door misdrijf waren verkregen. Dit geldt voor het door [verdachte 1] en [verdachte 2] geleverde vlees in het bijzonder, omdat het hier gaat om producten die tot de kern van de bedrijfsvoering van de verdachte hoorden, waarvan hij bovendien verstand had. Maar zijn tekortschieten ten aanzien van deze producten strekt zich, juist gezien zijn verwijtbare nalatigheid in de kernactiviteiten van zijn onderneming, ook uit over de andere goederen die hij van deze personen heeft afgenomen. De verdachte is, door geen navraag te doen naar de personen die hem de goederen leverden en door ook overigens geen onderzoek te doen of vragen te stellen naar aard en herkomst van de geleverde goederen, ernstig tekortgeschoten in de onderzoeksplicht, die, onder de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden, op hem rustte. Hij heeft daarmee met de voor bewezenverklaring van schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid gehandeld, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring voor het (impliciet) meer subsidiair ten laste gelegde feitelijk leiding geven aan schuldheling door Vijf Sterrenvlees B.V. en schuldheling.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het (impliciet) meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het (impliciet) meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van schuldheling, meermalen gepleegd
en
schuldheling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het (impliciet) meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden alsmede tot een geldboete van € 81.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich via zijn onderneming [zaak A] schuldig gemaakt aan schuldheling, gedurende een periode van meerdere jaren. De verdachte nam onder meer grote partijen vlees af van een criminele organisatie die zich schuldig maakte aan het op forse schaal plegen van flessentrekkerij. De omvang van de door de verdachte afgenomen goederen van deze organisatie bedroeg meerdere honderdduizenden euro’s. De verdachte vormde aldus een belangrijke afzetmarkt voor de organisatie, hetgeen er mede voor heeft gezorgd dat de illegale werkwijze van de organisatie jarenlang lucratief was en in stand bleef.
Door de verdediging is bepleit de verdachte een werkstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verwezen is daarbij naar het ontbreken van een strafblad en de relatieve ouderdom van de onderhavige feiten. Voorts is naar voren gebracht dat met een dergelijke strafsoort en strafmodaliteit het voortbestaan van de onderneming van de verdachte is verzekerd.
Het hof is van oordeel dat, gezien de omvang en de duur van de schuldheling, een andere strafsoort en strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht zou doen aan de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. Anders dan gevorderd zal het hof evenwel niet overgaan tot de oplegging van een geldboete, nu het hof onvoldoende aanknopingspunten ziet tot de oplegging van een financiële sanctie.
Uit het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, hetgeen een matigende invloed heeft op de op te leggen straf.
Bij de bepaling van het toepasselijk strafmaximum gaat het hof ervan uit dat het bewezen verklaarde feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van schuldheling, meermalen gepleegd telkens in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot de bewezen verklaarde schuldheling, meermalen gepleegd.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, op zijn plaats.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep geldt dat de verdachte op 14 december 2016 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof wijst op 5 april 2019 arrest. Het hof is van oordeel dat, gezien dat procesverloop, de redelijke termijn met ongeveer drie maanden en drie weken is overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.

In beslag genomen voorwerpen

Blijkens het vonnis is sprake van twee in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldtelmachine en een tuinhaard.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, voor wat betreft de geldtelmachine de teruggave zal gelasten aan de verdachte. Evenzeer in navolging van de rechtbank dient de tuinhaard verbeurd te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal. De raadsman heeft zich gerefereerd.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de teruggave aan de verdachte moet worden gelast van de in beslag genomen geldtelmachine.
Voor wat betreft de tuinhaard is het hof van oordeel dat, mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie te dier zake, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring dan wel van de maatregel van onttrekking aan het verkeer.
Nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte de rechthebbende is van dit goed en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het toebehoort, zal het hof gelet op de artikelen 353 juncto 415 Sv ten aanzien van de tuinhaard de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 55, 57, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het (impliciet) meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het (impliciet) meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 1: geldtelmachine Safescan, type: 2250.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 2. tuinhaard, merk: Gardenflame, model: Lounge Bla.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.