ECLI:NL:GHAMS:2019:1185

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
2300463816
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van flessentrekkerij bewezen verklaard met groepsaansprakelijkheid voor schade door benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie en medeplegen van flessentrekkerij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 november 2014 betrokken was bij een samenwerkingsverband dat zich bezighield met het plegen van faillissementsfraude en flessentrekkerij. De organisatie maakte gebruik van verschillende vennootschappen om goederen te kopen zonder deze te betalen, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de leveranciers. Het hof heeft de intensiteit van de samenwerking binnen de organisatie als zodanig beoordeeld dat groepsaansprakelijkheid van toepassing is voor de schade die door de benadeelde partijen is geleden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de deelneming aan de criminele organisatie en de geleden schade. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen. Het hof heeft ook de vordering tot oplegging van bijkomende straffen afgewezen, omdat de wettelijke grondslag daarvoor niet aanwezig was. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de georganiseerde aard van de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004638-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845075-14 tegen
[verdachte 5],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres verdachte 5].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 20 februari 2019, 21 februari 2019, 22 februari 2019, 25 februari 2019, 28 februari 2019, 4 maart 2019, 12 maart 2019, 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 november 2014 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Schagen en/of Heiloo en/of Tuitjenhorn, gemeente Schagen en/of Stompetoren, gemeente Alkmaar en/of Schermerhorn, gemeente Alkmaar en/of Schoorl, gemeente Bergen (NH) en/of Beverwijk en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s),
te weten (een) samenwerkingsverband(en) van verdachte en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 13] en/of een of meer andere natuurlijke personen,
waarbij deze organisatie(s) (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) onderneming(en) en/of de naam van (een) onderneming(en), te weten
[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 2] (zaak 2) en/of [zaak 5] (zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9] (zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18)
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hierna genoemde ondernemingen, te weten
[zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18),
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (mede)plegen van faillissementsfraude (artikel 340 t/m 344 en artikel 194 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering (artikel 321 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of flessentrekkerij (artikel 326a Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420bis en artikel 420ter Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)heling (artikel 416 en 417 Wetboek van Strafrecht);

2.

hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen (telkens) met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten:
- [leverancier 1] te Tiel (8-G-03) en/of
- [leverancier 2] te Barendrecht(8-G-04) en/of
- [leverancier 3] te Alkmaar (8-G-04)en/of
- [leverancier 4] te Gorredijk (8-G-06) en/of
- [leverancier 5] te Deventer (8-G-07) en/of
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn (8-G-08) en/of
- [leverancier 7]te Duiven (8-G-11) en/of
- [leverancier 8] te Hoofddorp (8-G-12) en/of
- [leverancier 9] te Uddel (8-G-13) en/of
- [leverancier 10] te Hoofddorp(8-G-14) en/of
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom (8-G-15) en/of
- [leverancier 12] te Lutten (8-G-16) en/of
- [leverancier 13] te Alkmaar (8-G-17) en/of
- [leverancier 14] te Oldenzaal (8-G-18) en/of
- [leverancier 15] te Winterswijk (8-G-19) en/of
- [leverancier 16] te Soest (8-G-20) en/of
- [leverancier 17] te Schijndel (8-G-21) en/of
- [leverancier 18] te Wormerveer (8-G-22) en/of
- [leverancier 19] te Borne (8-G-23) en/of
- [leverancier 20] te Heijningen (8-G-24) en/of
- [leverancier 21] te Zoetermeer (8-G-25) en/of
- [leverancier 22] te Amsterdam (8-G-26) en/of
- [leverancier 23] te Roosendaal en/of [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) (8-G-27) en/of
- [leverancier 24] te Alkmaar (8-G-28) en/of
- [leverancier 25] te Hengelo (O) (8-G-29) en/of
- [leverancier 26] te Vlaardingen (8-G-30) en/of
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost (8-G-33).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Aan de verdachte is onder 1 de deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegd. Het doel van de organisatie zou onder meer hebben bestaan in flessentrekkerij en faillissementsfraude. De leden van organisatie zouden als werkwijze hebben gehad om gedurende enkele maanden een onderneming te exploiteren waarbij op grote schaal goederen werden gekocht. Daarna volgde doorgaans een faillissement en werden de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers opzettelijk bemoeilijkt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren.
Door de raadsvrouw is om vrijspraak verzocht. Zij heeft in de kern aangevoerd dat de belastende verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 2], afgelegd bij verschillende gelegenheden, als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd en daarom niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs. De belastende verklaring van [verdachte 9], afgelegd bij de FIOD op 14 januari 2015, is onder druk van medeverdachten afgelegd en op die grond evenmin bruikbaar voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte 1]
De medeverdachte [verdachte 1] heeft belastend verklaard over betrokkenen bij de verschillende vennootschappen, onder meer over de verdachte.
[verdachte 1] heeft, na aanvankelijk niet veel te hebben verklaard, op 21 januari 2016 een schriftelijke verklaring opgesteld die zich in het dossier bevindt. Hij heeft daarin gesteld dat hij aanvankelijk bij de eerste vennootschappen zonder criminele intenties in de bedrijfsvoering was gaan participeren maar dat dit later is veranderd, onder invloed van [verdachte 2]. Al spoedig was er een praktijk ontstaan van vennootschappen met een korte levenscyclus waarbij de kern van de bedrijfsvoering bestond uit het bestellen van goederen zonder deze te betalen. Per vennootschap heeft [verdachte 1] de gang van zaken kort beschreven. Hij heeft daarbij zichzelf en ook de andere betrokkenen belast. Als getuige, gehoord door de rechter-commissaris op 30 juni 2016, heeft [verdachte 1] nader verklaard. Hij heeft gezegd dat alle betrokkenen ervan op de hoogte waren dat het om zogeheten “plof-B.V.’s” ging. Dat geldt ook voor de verdachte; deze wist al jaren wat de aanpak was. Als motief om “opening van zaken” te geven noemt [verdachte 1] het feit dat de andere verdachten probeerden hem de schuld in de schoenen te schuiven.
Door de verdediging is gewezen op de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gevoerd tussen [verdachte 1] en zijn vader [verdachte 3], gedurende de eerste maanden dat [verdachte 1] gedetineerd was. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In deze gesprekken wordt kennelijk gesproken over het lopende opsporingsonderzoek. In het onderzoek betrokken subjecten worden, al dan niet aan de hand van een bijnaam, besproken. Meer in het bijzonder gaat het over de verhoren die van hen zullen worden afgenomen en de te verwachten inhoud van hun verklaringen. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte 1] probeert regie te nemen en zegt wat ieder van hen dient verklaren, kennelijk met het doel om de schade voor hem, [verdachte 1], te beperken. Daartoe wordt onder meer afgesproken dat zijn vader enkelen van hen heeft bezocht dan wel gaat bezoeken. Over de gewenste inhoud van hun verklaringen spreekt [verdachte 1] in termen als dat betrokkenen “gewoon eerlijk moeten zijn” en “gewoon de waarheid moeten vertellen”. En wat betreft [verdachte 2] blijkt de wens van [verdachte 1] te zijn dat deze “zijn mond gaat houden”.
Uit de inhoud van de gesprekken kan voorts worden opgemaakt dat [persoon F], de partner van [verdachte 1], en [verdachte 3] elk één maal de verdachte [verdachte 4] bezoeken. Dit in een poging om [verdachte 2] ertoe te bewegen om te verklaren dat hij er niets mee te maken had en niet weet wat de rol van [verdachte 1] is geweest.
Ook over de verdachte is in de bedoelde gesprekken gesproken. Hij wordt aangeduid als “Lampekap”. Uit telefoongesprekken tussen [verdachte 1] en zijn partner [persoon F] van 28 november 2014 kan worden opgemaakt dat in de perceptie van [verdachte 1] de verdachte in zijn verklaringen anderen belast en “zijn eigen straatje (..) schoonpraat”. Dat zou, zo valt uit het gesprek op te maken, zich tegen de verdachte kunnen keren indien de medeverdachte [verdachte 4] belastend over de verdachte gaat verklaren. Op 15 november 2014 maakt [verdachte 1] een soortgelijke opmerking over de verdachte, namelijk dat “[voornaam verdachte 5] andere mensen de schuld gaat geven voor dingen die hij geflikt heeft”. Op 5 december 2014 zegt [verdachte 1] tegen [persoon F] dat medeverdachte [verdachte 10] “gewoon eerlijk” moet zeggen “dat Lampekap het was”. Uit de context kan worden afgeleid dat wordt bedoeld dat over de verdachte belastend moet worden verklaard.
Op 4 januari 2015 heeft [verdachte 1] gebeld naar de verdachte. Daarbij heeft [verdachte 1] onder meer gezegd: “(...) het duurt voor ons ook niet lang vriend, met je leugens” en “(...) het is heel goed, we weten alles” en “ik wens je heel veel sterkte”. Dit is door de verdachte als bedreigend, althans intimiderend, ervaren.
In retrospectief, op basis van de verklaringen van [verdachte 1] zelf maar ook die van [verdachte 2], is het evident dat de eerlijkheid en waarheid waarover [verdachte 1] in deze gesprekken heeft gesproken niet de betekenis hadden die zij in het gangbare spraakgebruik hebben. [verdachte 1] wilde betrokkenen (onder wie de verdachte) manipuleren en controle houden over hetgeen door medeverdachten zou worden verklaard ten behoeve van zijn belangen in zijn eigen strafzaak.
In deze gang van zaken is echter onvoldoende grond gelegen om ervan uit te gaan dat de later door [verdachte 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs. Juist bezien in het licht van zijn latere verklaringen, waarin hij ook zichzelf belast, kan worden geconcludeerd dat het waarheidsgehalte van hetgeen is gedeeld in de tapgesprekken zeer gering is.
Meer in het bijzonder waar het de verdachte betreft, wordt uit het geheel van gesprekken duidelijk dat het [verdachte 1] niet aanstond dat de verdachte tijdens zijn verhoren (naar het hof aanneemt de verhoren zoals afgenomen in november en december 2014) inhoudelijk heeft verklaard en daarin over anderen heeft gesproken en zichzelf niet heeft belast. Het onderzoek bevindt zich dan nog in een fase waarin de hoofdrolspelers in de zaak worden ondervraagd door de FIOD, waardoor zij over en weer hun procespositie kunnen raken. [verdachte 1] zelf had in die fase nog weinig, in elk geval niet belastend voor zichzelf, verklaard.
Bovendien is duidelijk dat [verdachte 1] met zijn vader sprak in een context die hij als vertrouwelijk beschouwde. Het gaat niet om afgelegde verklaringen waarop hij later geheel of gedeeltelijk is teruggekomen. Ook in zoverre bestaat geen aanleiding om te concluderen dat de telefoongesprekken tussen [verdachte 1] enerzijds en zijn vader en partner anderzijds zijn latere verklaringen diskwalificeren als bruikbare bewijsmiddelen. Daar komt bij dat de door [verdachte 1] geuite wens dat [verdachte 2] zijn mond gaat houden past in de context van de later door [verdachte 2] afgelegde, bekennende, verklaringen waarin ook [verdachte 1] wordt belast.
De verklaringen van [verdachte 1] vinden voorts bevestiging in het dossier. In het algemeen wordt de werkwijze zoals die werd gevolgd in de verschillende vennootschappen bevestigd in de verklaringen van [verdachte 2]. Op tal van relevante details passen de verklaringen van [verdachte 1] waarin hij, ook ten aanzien van de rol van de verdachte, openheid van zaken stelt te geven, in de verklaringen of aangiftes van benadeelde leveranciers en de verklaringen die door de bij de verschillende faillissementen betrokken curatoren zijn afgelegd. Ook wordt verankering geboden door tal van documenten in het dossier waaruit blijkt van de door [verdachte 1] beschreven werkwijze waarbij facturen een vertekend beeld dienden te geven van de gang van zaken bij levering van goederen aan afnemers. Tal van nota’s bevatten de opmerking dat een deel contant is betaald en een ander deel per bank zal worden betaald. Dit laatste vond volgens [verdachte 1] niet plaats.
De verklaringen van [verdachte 1] hebben waar het de rol van de verdachte betreft in het bijzonder betrekking op diens rol in de ondernemingen [zaak 6] (zaak 6), [zaak 8] (zaak 8), [zaak 10] (zaak 10) en [zaak 18] (zaak 18). De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaringen van [verdachte 1] vaag en algemeen zijn. Dat kan in elk geval niet met vrucht worden betoogd voor zover het deze vier vennootschappen betreft. Het hof verwijst daartoe naar de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [verdachte 1] van 30 juni 2016, afgelegd bij de rechter-commissaris, die de raadsvrouw tijdens het pleidooi niet in haar kritische beschouwingen heeft betrokken.
De slotsom dient op grond van al het voorgaande te zijn dat de verklaringen van [verdachte 1], ook waar deze belastend zijn voor de verdachte, bruikbaar zijn voor het bewijs. Ook de verklaringen van de verdachte zelf bieden geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat [verdachte 1] motieven, anders dan het afschuiven van verantwoordelijkheid en schuld, heeft of kan hebben gehad om de verdachte op onjuiste gronden te belasten.
[verdachte 2]
Ook de medeverdachte [verdachte 2] heeft belastend over de verdachte verklaard. In het bijzonder in zijn verklaringen, afgelegd bij de FIOD op 1 april 2015 en 3 juli 2015, heeft hij gezegd dat bij de verdachte wetenschap heeft bestaan over de frauduleuze opzet van enkele vennootschappen en over diens opzet op de in vereniging gepleegde flessentrekkerij. Hij heeft daarbij [zaak 6], [zaak 8] en [zaak 18] genoemd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte 2], gehoord als getuige, zich minder expliciet uitgelaten. Hij bleek in het algemeen geen al te gedetailleerde herinneringen meer te hebben aan de gang van zaken in de periode van de flessentrekkerij. Wel heeft hij verklaard dat zijn verklaringen bij de FIOD over de rollen van medeverdachten, waaronder die van de verdachte, in de diverse vennootschappen, juist zijn.
Het hof overweegt dat de, door [verdachte 2] gedurende het opsporingsonderzoek afgelegde, verklaringen gedetailleerd zijn, onder meer op het punt van door de verdachte gebruikte valse namen. Deze vinden bevestiging in verklaringen van getuigen en medeverdachten. Het gebruik van de naam [naam E] in het kader van [zaak 6] is bevestigd door de getuige [persoon H]. Het gebruik van de naam [naam D] tijdens de exploitatie van [zaak 8] is ook door de verdachte zelf erkend. Wat betreft de naam [naam E] heeft de verdachte verklaard visitekaartjes met die naam erop te hebben afgegeven.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de FIOD-verklaringen van [verdachte 2] algemeen van aard alsmede onbetrouwbaar zijn, zij het op weinig gearticuleerde wijze. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gaat het hof niet mee in die waardering van deze verklaringen. Het hof acht deze bruikbaar voor het bewijs.
[verdachte 9]
Een medeverdachte die eveneens belastend over de betrokkenheid van de verdachte heeft verklaard is [verdachte 9]. Hij heeft diverse malen goederen afgenomen van [zaak 8]. [verdachte 9] heeft ten overstaan van verbalisanten van de FIOD op 14 januari 2015 verklaard dat hij met de “kale” (bedoeld is de verdachte) bij [zaak 8] zaken had gedaan en met hem over prijzen had onderhandeld. Hij rekende ook met hem af. Ter terechtzitting in hoger beroep op 19 februari 2019, gehoord als getuige, is [verdachte 9] hierop teruggekomen. Hij heeft verklaard dat de ambtenaren van de FIOD onjuist hebben geverbaliseerd hoe vaak hij met de verdachte contact had gehad. De getuige zou hebben gezegd dat dit twee maal is geweest maar in het proces-verbaal van verhoor is ten onrechte tien tot twintig maal opgenomen.
Het hof acht de terugtrekkende beweging van de getuige [verdachte 9] ter terechtzitting in hoger beroep niet geloofwaardig. Hij heeft, in afwijking van de gang van zaken zoals deze uit het proces-verbaal blijkt, gezegd dat het verhoor zes uur heeft geduurd en dat dit mede van invloed is geweest op de inhoud van de door hem afgelegde verklaring. Voorts heeft hij aanvankelijk geen uitleg kunnen geven over zijn motieven om over de verdachte belastend te verklaren.
Na een onderbreking waarin de getuige overleg had met zijn advocaat, heeft hij verklaard dat hij door [verdachte 3] was geïnstrueerd. De getuige heeft geen gelegenheid benut (zoals tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 1 september 2015 waar hij zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen) noch gecreëerd om hierop terug te komen.
Bovendien heeft de getuige op vragen van het hof niet nader kunnen verklaren over de aard en inhoud van de instructies van [verdachte 3]. Deze zouden hebben ingehouden dat [verdachte 1] buiten beeld diende te worden gehouden. Dat heeft de getuige echter geenszins gedaan toen hij door de FIOD werd gehoord. Het voorgaande in samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat er geen beletselen zijn om uit te gaan van de verklaring die [verdachte 9] op 14 januari 2015 bij de FIOD heeft afgelegd.
Redengevende feiten en omstandigheden
Namens de verdachte is betoogd dat hij geen wetenschap heeft gehad van de frauduleuze opzet van de vennootschappen waarin hij met [verdachte 1] en/of [verdachte 2] werkzaamheden verrichtte, noch van de gepleegde flessentrekkerij. Het hof komt op grond van de relevante inhoud van de verklaringen van [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 9] tot een andere conclusie. Daartoe wordt verwezen naar de bijlage waarin de gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben beiden verklaard dat de verdachte in diverse vennootschappen belast was met de inkoop. Daarbij wist hij dat het de intentie was om niet te betalen. De verklaring van [verdachte 9] heeft weliswaar geen betrekking op de aanschaf van goederen zonder deze te betalen maar deze plaatst de verdachte wel in het hart van de organisatie van [zaak 8] [verdachte 9] kocht vaak goederen van of via de verdachte. Deze waren blijkens de verklaringen van [verdachte 2] en [verdachte 1] verkregen door flessentrekkerij.
De verdachte gebruikte bij [zaak 8] de valse naam [naam D]. Dat heeft hij ook zelf verklaard. Hij is door verschillende getuigen, werkzaam voor bedrijven die goederen leverden zonder dat deze werden betaald, aan de hand van een foto herkend als de man die zich [naam D] noemde. Ook [verdachte 2] maakte gebruik van een valse naam. De verdachte was hiervan op de hoogte, zo heeft hij verklaard. Hij ging er eveneens van uit dat er nog een medewerker bij [zaak 8] werkte die zich bediende van een valse naam, te weten [naam F]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit de medeverdachte [verdachte 6] was.
Het hof acht voorts van betekenis voor het bewijs de inhoud van een telefonisch groepsgesprek waaraan is deelgenomen door onder meer de verdachte en een persoon, genaamd [persoon I] van 6 september 2013. Dit gesprek is opgenomen door de onherroepelijk veroordeelde medeverdachte [verdachte 13]. De verdachte heeft in dit gesprek onder andere gezegd dat [verdachte 1] niets anders doet dan “bedrijven opkopen, leegmelken en failliet laten verklaren met stromannetjes erop”. Dit is een zeer directe aanwijzing van de wetenschap van de verdachte over de bedoelingen met de vennootschappen waarvoor hij werkzaamheden verrichtte. Daarmee is ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij aan [verdachte 1] meermalen om loonstroken en een formalisering van de arbeidsverhouding had gevraagd volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien staat dit laatste op gespannen voet met de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de FIOD, onder meer op 2 december 2014, waarin hij heeft gezegd dat hij niet in dienst was bij [zaak 8] en blij was met elk geldbedrag dat hem werd toegeschoven. Soortgelijke opmerkingen heeft hij gemaakt over zijn verhouding met [zaak 6] in zijn verklaring van 11 november 2014.
Het voorgaande laat naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat de verdachte op de hoogte was van de flessentrekkerij, gepleegd in het kader van de bedrijfsvoering van door de betrokken medeverdachten genoemde ondernemingen. Deze zijn geëxploiteerd gedurende een deel van de in de tenlastelegging opgenomen periode.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie is komen vast te staan.
Structuur en duurzaamheid
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat een organisatie met een zekere structuur en duurzaamheid heeft bestaan. Die structuur komt tot uitdrukking in de relaties die diverse personen onderling hebben gehad, waarbij uiteenlopende activiteiten met een criminele oriëntatie zijn uitgevoerd. Daarbij was sprake van een zekere rolverdeling, die binnen een bandbreedte weliswaar wisselde, maar in het algemeen continuïteit vertoonde. De activiteiten laten bovendien een repeterend patroon zien.
De duurzaamheid en de structuur zijn met het voorgaande gegeven. Gedurende een periode van aanzienlijke duur hebben de in de bewezenverklaring genoemde personen in een bestendige vorm van samenwerking geopereerd.
Oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie heeft onmiskenbaar uit flessentrekkerij en faillissementsfraude bestaan. De deelnemers hadden op deze punten een gemeenschappelijke oriëntatie.
De verdachte als deelnemer
Tot slot de deelneming door de verdachte aan de organisatie. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband met een duurzaam of gestructureerd karakter
en
2) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Het hof is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte substantieel is geweest en derhalve kan worden aangemerkt als deelneming in de zin van artikel 140 Sr. Gespreid over een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde pleegperiode blijkt van activiteiten van de verdachte die kunnen worden aangemerkt als een relevante en continue bijdrage aan de samenwerking en aan de realisering van het oogmerk. Hij heeft gedurende een lange periode van ruim een jaar telkens goederen besteld, laten leveren en vervolgens weer afgezet. Dit laatste deed hij vooral bij [zaak 8] in het contact met de afnemer [verdachte 9]. Bij het bedrijf [zaak 6] heeft de verdachte goederen ingekocht en vervolgens in de winkel verkocht. Ook deed de verdachte het grafische werk en maakte hij websites. Op de website van [zaak 8] stonden onjuistheden, zoals foto’s van autobussen met daarop de naam van het bedrijf. Dit was gefotoshopt. Door deze activiteiten van de verdachte werd het doel van de organisatie, geld verdienen door de verkoop van goederen waarvan de leveranciers niet worden betaald, gerealiseerd.
Bovendien werd door de gehanteerde werkwijze bij de oprichting en het bestuur van de vennootschappen het doel bereikt dat leveranciers vergaand werden belemmerd in hun pogingen om hun facturen voldaan te krijgen. Het hof acht evenwel niet bewezen dat de verdachte de gehele periode die in de tenlastelegging is opgenomen aan de organisatie heeft deelgenomen. Een kortere periode dan ten laste gelegd zal bewezen worden verklaard. Dit betekent dat de verweren strekkend tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde in zoverre worden verworpen.
Feit 2
Voorafgaand aan de waardering van het gepresenteerde bewijs overweegt het hof met betrekking tot de aard van het ten laste gelegde delict als volgt. Flessentrekkerij laat zich in het bijzonder kenmerken door een tweetal bestanddelen. Het gaat ten eerste om een veelheid van gevallen van aankoop van goederen of afname van diensten. Ten tweede wordt het misdrijf geconstitueerd door het telkens uitblijven van betaling.
Aan de verdachte wordt het medeplegen van dit misdrijf verweten. Van medeplegen is sprake als de verdachte nauw, volledig en bewust met anderen heeft samengewerkt. Er dient sprake te zijn van opzet op het in vereniging gepleegde delict en op de samenwerking. Niet elke ten laste gelegde feitelijke gedraging hoeft door de verdachte te zijn verricht. Evenmin is vereist dat hij zelf alle bestanddelen van het delict heeft vervuld.
Toegesneden op flessentrekkerij betekent dit dat de verdachte niet bij elke aanschaf of afname direct betrokken hoeft te zijn geweest. In de onderhavige zaak bevat de tenlastelegging wat betreft feit 2 een opsomming van 27 gevallen van aanschaf van goederen die uiteindelijk niet zijn betaald in het kader van de bedrijfsvoering van [zaak 8]. Het hof zal dienen te beoordelen of voor elk van deze gevallen bewijs voorhanden is. Vervolgens staat ter beoordeling of de bijdrage van de verdachte zodanig substantieel is geweest dat hij, ook als niet vaststaat dat hij bij elke bestelling of levering rechtstreeks betrokken is geweest, als medepleger van de flessentrekkerij in de omvang zoals ten laste gelegd kan worden aangemerkt.
De bewijsmiddelen houden, zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds uitvoerig is besproken, in dat de verdachte wist dat enkele van zijn medeverdachten telkens ondernemingen hebben opgezet in het kader waarvan goederen werden gekocht zonder dat daarvoor werd betaald. Hij heeft daarin met hen samengewerkt op een wijze zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit blijken zijn wetenschap van en intentie tot de te plegen flessentrekkerij.
Uit de bewijsmiddelen (waaronder de verklaringen van de verdachte zelf) blijkt voorts dat de verdachte één van de personen was die in het bijzonder met de inkoop van goederen voor [zaak 8] was belast. Hij heeft rechtstreekse bemoeienis gehad met diverse in de tenlastelegging vermelde leveringen waarvoor niet is betaald. Zo heeft de verdachte erkend dat hij contacten heeft onderhouden met [leverancier 2] te Barendrecht, [leverancier 8] te Hoofddorp, [leverancier 17] te Schijndel, [leverancier 1] te Tiel, [leverancier 11] te Bergen op Zoom en [leverancier 25] te Hengelo. In algemene zin heeft de verdachte verklaard dat hij zich bezighield met de aanvraag van offertes en dat hij deze na ontvangst aan [verdachte 1] gaf. Hij gebruikte daarbij de naam [naam D]. De bewijsmiddelen houden voorts in dat diverse andere in de tenlastelegging vermelde ondernemers, buiten de hiervoor genoemde, contact met [naam D] hebben gehad en goederen hebben geleverd waarna betaling is uitgebleven.
Daarnaast wist de verdachte dat enkele van zijn medeverdachten met soortgelijke intenties goederen inkochten. Ook wist hij dat valse namen werden gebruikt. Zo wist hij dat [verdachte 2] zichzelf [naam C] noemde. Zoals hiervoor reeds vermeld ging hij ervan uit dat de persoon die zichzelf [naam F] noemde ook een andere naam had. Hieraan komt betekenis toe in de sleutel van het bewijs voor de flessentrekkerij.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte medepleger is geweest van de flessentrekkerij in de omvang zoals deze onder 2 is ten laste gelegd. De verweren strekkend tot vrijspraak van dit feit worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij in de periode van 1 juli 2013 tot en met 4 november 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van verdachte en [verdachte 1] en [verdachte 3] en [verdachte 2] en [verdachte 4] en [verdachte 7] ,
waarbij deze organisatie telkens gebruik heeft gemaakt van een onderneming, te weten
[zaak 6] en [zaak 8] en [zaak 10] en [zaak 18],
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hierna genoemde ondernemingen, te weten
[zaak 6] en [zaak 8] en [zaak 10] en [zaak 18],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk faillissementsfraude en flessentrekkerij;

2.

hij in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, immers hebben verdachte en zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de op de aan dit arrest gehechte bijlage vermelde goederen, gekocht van de na te noemen rechtspersonen, te weten:
- [leverancier 1] te Tiel en
- [leverancier 2] te Barendrecht en
- [leverancier 3] te Alkmaar en
- [leverancier 4] te Gorredijk en
- [leverancier 5] te Deventer en
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn en
- [leverancier 7]te Duiven en
- [leverancier 8] te Hoofddorp en
- [leverancier 9] te Uddel en
- [leverancier 10] te Hoofddorp en
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom en
- [leverancier 12] te Lutten en
- [leverancier 13] te Alkmaar en
- [leverancier 14] te Oldenzaal en
- [leverancier 15] te Winterswijk en
- [leverancier 16] te Soest en
- [leverancier 17] te Schijndel en
- [leverancier 18] te Wormerveer en
- [leverancier 19] te Borne en
- [leverancier 20] te Heijningen en
- [leverancier 21] te Zoetermeer en
- [leverancier 22] te Amsterdam en
- [leverancier 23] te Roosendaal en [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) en
- [leverancier 24] te Alkmaar en
- [leverancier 25] te Hengelo (O) en
- [leverancier 26] te Vlaardingen en
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen en vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die zich gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft bezig gehouden met het stelselmatig plegen van flessentrekkerij in georganiseerd verband. De verdachte en zijn mededaders gebruikten hiervoor speciaal daartoe opgerichte ondernemingen. In een enkel geval werd gebruik gemaakt van een al langer bestaand bedrijf met een goede reputatie.
De organisatie bleek in staat die ondernemingen in zeer korte tijd naar buiten toe neer te zetten als goedlopende, bonafide bedrijven. Daartoe werden bedrijfspanden in gebruik genomen, die vervolgens zowel materieel als personeel werden ingericht. Ook in de digitale infrastructuur werd voorzien, terwijl voorts de financiële kant werd afgedekt door het opmaken van valse, bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde, jaarrekeningen. De verdachte en zijn mededaders hebben veelal met gebruikmaking van valse namen nietsvermoedende ondernemers benaderd teneinde op zeer grote schaal goederen te bestellen, niet zelden voor tienduizenden euro’s tegelijk. Daarbij schroomden de verdachte en zijn mededaders niet om eerst een aantal kleine facturen te betalen teneinde vertrouwen op te wekken, zodat kort daarop een grote slag kon worden geslagen.
Met het oplopen van de onbetaalde rekeningen en daarmee de kans op betrapping, werden de gebruikte ondernemingen administratief overgedragen op katvangers. Faillissementen volgden en curatoren vingen door de inzet van die katvangers bot bij het achterhalen van administratie en het aanspreken van degenen die de schade hadden veroorzaakt. Het gevolg daarvan was dat schuldeisers hun vorderingen in rook zagen opgaan. Terwijl gedupeerden en curatoren nog bezig waren sporen van goederen, administratie, aansprakelijke personen en baten te zoeken, waren de verdachte en zijn mededaders al weer volop bezig met hun frauduleuze praktijken in een nieuwe onderneming. De daarbij veroorzaakte schade loopt in de vele honderdduizenden euro’s.
De verdachte was betrokken bij de inkoop, maar ook bij de verkoop van de goederen. Ook deelde de verdachte op een gelijkwaardige wijze met de hoofdverdachten in dit onderzoek, [verdachte 1] en [verdachte 2], mee in de gegenereerde winsten, zoals blijkt uit een in zijn woning aangetroffen “startdocument [zaak 8]”. Dit toont aan dat de positie van de verdachte in de criminele organisatie een belangrijke was, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte laat meewegen.
Uit het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Hierin vindt het hof aanleiding om een deel van de straf die passend en geboden wordt geacht, in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Bij de bepaling van het toepasselijk strafmaximum gaat het hof ervan uit dat de onder 1 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen aan flessentrekkerij.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren op zijn plaats. De stelling van de verdediging dat in geval van bewezenverklaring zou kunnen worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een werkstraf, doet geen recht aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep geldt dat de verdachte op 15 december 2016 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof wijst op 5 april 2019 arrest. Het hof is van oordeel dat, gezien dat procesverloop, de redelijke termijn met ongeveer drie maanden en drie weken is overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat van een rechtens relevante schending van de redelijke termijn in de procedure in eerste aanleg evenmin sprake is geweest.
De vordering tot oplegging van de bijkomende straf van ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder wordt afgewezen. Deelname aan een criminele organisatie, zoals bewezen onder 1, is niet een bij de wet bepaald geval dat oplegging van een dergelijke bijkomende straf mogelijk maakt. Voor wat betreft feit 2, het medeplegen aan flessentrekkerij, geldt dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte statutair bestuurder is geweest van [zaak 8] en het feit heeft begaan in de uitoefening van dat beroep, hetgeen voor oplegging van de bijkomende straf van ontzetting uit een beroep wel een vereiste is ex artikel 339, eerste lid Sr.
In beslag genomen voorwerpen
Op de beslaglijst staan – genummerd 1 t/m 9 – meerdere inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Voor wat betreft de voorwerpen genummerd 2 t/m 9 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, de teruggave aan de verdachte zal gelasten. Ten aanzien van het voorwerp genummerd 1 heeft de advocaat-generaal gerequireerd tot verbeurdverklaring. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de teruggave aan de verdachte moet worden gelast van de inbeslaggenomen goederen genummerd 2 t/m 9.
Voor wat betreft het op de beslaglijst vermelde goed genummerd 1, betreffende een ten tijde van de doorzoeking van de woning van de verdachte te Purmerend inbeslaggenomen geldbedrag van € 975,- is het hof van oordeel dat, mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie te dier zake, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring dan wel van de maatregel van onttrekking aan het verkeer. Nu door de verdachte niet is gesteld dat dit geldbedrag hem toebehoort en zulks het hof ook overigens niet is gebleken, zal het hof ten aanzien van dit geldbedrag de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte met meerdere personen woonachtig was in de betreffende woning te Purmerend en dat de verdachte omtrent de aangetroffen geldsom niet is ondervraagd, zodat een eventuele relatie met de bewezenverklaarde feiten, noch met de persoon van de verdachte niet kan worden vastgesteld.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Algemene overwegingen
B.T.W.
Met de advocaat-generaal en de verdediging, en in lijn met bestendige jurisprudentie, is het hof van oordeel dat de gevorderde B.T.W. telkens niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het moet er voor worden gehouden dat deze gestelde schadepost op de voet van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting voor verrekening in aanmerking komt. Daarnaast rust op de benadeelde partij de verplichting tot schadebeperking ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu niettemin en in weerwil van de hiervoor weergegeven wettelijke uitgangspunten de B.T.W. door diverse benadeelde partijen zonder verdere toelichting is gevorderd, dienen de vorderingen in zoverre als onvoldoende onderbouwd te worden aangemerkt, zodat de benadeelde partijen te dier zake telkens niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Rechtstreeks verband
Het hof heeft onder 1 bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk onder meer het plegen van flessentrekkerij en onder 2 bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van flessentrekkerij.
Wat feit 1 betreft, overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een actieve rol heeft gehad in het plegen van flessentrekkerij, het delict waarop de organisatie het oog had. Hij was betrokken bij het bestellen van goederen, zijn mededaders hielden zich hier ook mee bezig en er bestond een gedeelde gemeenschappelijke intentie om de bestelde goederen na levering niet te betalen. Het hof acht de intensiteit van deze criminele samenwerking zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW. Deze bepaling voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
Het hof betrekt in zijn oordeel dat enkel de bewezen deelname aan een bepaalde organisatie of groep onvoldoende is om aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 lid 1 BW te kunnen aannemen voor alle vanuit de groep gepleegde onrechtmatige daden. Maar in dit geval wist de verdachte, dan wel behoorde hij te weten dat het groepsoptreden de kans schiep op de door elke concrete benadeelde partij geleden schade.
Bij feit 2 gaat het om het medeplegen van flessentrekkerij in het kader van [zaak 8] Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat de verdachte niet bij elke aanschaf of afname direct betrokken hoeft te zijn geweest om in casu het medeplegen van flessentrekkerij bewezen te verklaren. De bijdrage van de verdachte bij het inkoopproces is evenwel zodanig substantieel geweest dat hij, ook als ervan wordt uitgegaan dat hij niet bij elke bestelling of levering rechtstreeks betrokken is geweest, als medepleger van de flessentrekkerij in de omvang zoals ten laste gelegd kan worden aangemerkt. Getoetst aan de hand van de hiervoor weergegeven maatstaf voor groepsaansprakelijkheid kan de verdachte ook voor dit feit individueel aansprakelijk worden geacht voor de schade die door elk van de met feit 2 verband houdende benadeelde partijen is geleden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor beide bewezen verklaarde feiten sprake is van rechtstreeks verband met de geleden schade. Ook in zoverre bestaat, indien en voor zover aan de overige voorwaarden voor toewijzing van de vorderingen is voldaan, geen beletsel om toewijzend op de vorderingen te beslissen.
Het hof merkt op dat de toegepaste vervangende hechtenis bij de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen is gemaximeerd tot de duur van 365 dagen.
[zaak 6]
[leverancier L]
De benadeelde partij [leverancier L] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.420,32, inclusief B.T.W.
De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (waaronder het ontbreken van een handtekening op het voegingsformulier en onduidelijkheid over de machtiging) kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier M]
De benadeelde partij [leverancier M] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.444,33 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade (die zich ook uitstrekt over de buitengerechtelijke incassokosten) heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De betreffende factuur is overgelegd door de curator van [zaak 6]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.688,75 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier N]
De benadeelde partij [leverancier N] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.600,02 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag voor de posten “koffiemachine en ingrediënten” en “espresso kop en schotels” met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 4.302,01 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier O]
De benadeelde partij [leverancier O] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.805,12 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 6]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.971,17 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier P]
De benadeelde partij [leverancier P] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.316,40,12 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De vordering is opgenomen in de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 6]. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 6.873,05 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier J]
De benadeelde partij [leverancier J] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.096,88. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken wat de gang van zaken bij de aanschaf van de telefoon is geweest en wat de relatie is tussen de overgelegde facturen en de gevorderde schadevergoeding. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[zaak 8]
[leverancier 7]
De benadeelde partij [leverancier 7] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.163,05 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 9.225,66 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 10]
De benadeelde partij [leverancier 10] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.420,50 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 16.050,00 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 2]
De benadeelde partij [leverancier 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.569,28 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.569,28 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 11]
De benadeelde partij [leverancier 11] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.797,36 (vrijgesteld van BTW). De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 30.797,36 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 18]
De benadeelde partij [leverancier 18] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt na neerwaartse bijstelling bij brief van 22 april 2015 € 14.723,09 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 9.784,05 (naar het hof veronderstelt incl. BTW). Daarnaast komen voor toewijzing in aanmerking de boedelbijdrage van € 1.502,52 excl. BTW en de kosten voor transport van € 876,44 (naar het hof veronderstelt incl. BTW). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 10.312,84 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, met inbegrip van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gegeven rechtsbijstand. Het hof zal met toepassing van artikel 592a Sv en in overeenstemming met het toepasselijke liquidatietarief de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 1]
De benadeelde partij [leverancier 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.169,01 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.440,21 excl. BTW (de posten 1 tot en met 3 minus post 4). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende is gebleken van rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier Q]
De benadeelde partij [leverancier Q] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.694,30. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.637,92 (het gevorderde bedrag minus de post “intresten”). De benadeelde partij heeft de teruggegeven goederen op het voegingsformulier vermeld en de waarde ervan in mindering gebracht op het gevorderde schadebedrag. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. Voor wat betreft de post “intresten” wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende is gebleken van rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 19]
De benadeelde partij [leverancier 19] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.568,95 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 9.568,95 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier R]
De benadeelde partij [leverancier R] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.414,31, inclusief BTW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier 25]
De benadeelde partij [leverancier 25] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.425,00 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De aangifte is gedaan door [persoon D]. Deze heeft ook het voegingsformulier en het wensenformulier hoger beroep ingevuld.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 13.575,91 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier 16]
De benadeelde partij [leverancier 16] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.608,61 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De aangifte is gedaan door [persoon E]. Deze heeft ook het voegingsformulier ingevuld.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 18.684,80 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[zaak 10]
[leverancier Y]
De benadeelde partij [leverancier Y] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 861,49, inclusief BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier Z]
De benadeelde partij [leverancier Z] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.313,88 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 8.275,60 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier AA]
De benadeelde partij [leverancier AA] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.219,26 excl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.219,26 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[leverancier BB]
De benadeelde partij [leverancier BB] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.521,73, inclusief BTW. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Omdat de vordering lijdt aan enkele formele gebreken (waaronder de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de persoon die het voegingsformulier heeft ondertekend) kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.
[leverancier R]
De benadeelde partij [leverancier R] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 542,09 incl. BTW. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag met uitzondering van de BTW. Het hof overweegt dat uit de processtukken blijkt dat de vordering is opgenomen op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen, opgesteld door de curator van [zaak 10] (proces-verbaal van relaas [zaak 10], pagina 23) en is vermeld in het faillissementsverslag (dossierpagina 527). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 448,84 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 63, 140, en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr. 2. verhuisdoos met diverse administratieve bescheiden
nr. 3. diverse bescheiden (administratie)
nr. 4. diverse bescheiden
nr. 5. diverse kaartjes uit portemonnee van [verdachte 5]
nr. 6. diverse bescheiden (administratie)
nr. 7. diverse bescheiden (administratie)
nr. 8. factuur van [bedrijfsnaam A] d.d. 15 juli 2014
nr. 9. diverse bescheiden in blauwe map + zwarte ringband.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nr. 1. geld 975 euro, 6054234_4144, ibn: H.01.05.005.
Voorts ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van [zaak 6]
Verklaart de benadeelde partijen
[leverancier L] en [leverancier J] niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier M]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier M] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.688,75 (drieduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijfenzeventig eurocent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier M], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.688,75 (drieduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijfenzeventig eurocent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier N]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier N] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.302,01 (vierduizenddriehonderdentwee euro en één cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier N], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.302,01 (vierduizenddriehonderdentwee euro en één cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier O]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier O] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.971,17 (drieduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier O], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.971,17 (drieduizendnegenhonderdeenenzeventig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier P]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier P] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.873,05 (zesduizendachthonderddrieënzeventig euro en vijf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier P], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.873,05 (zesduizendachthonderddrieënzeventig euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 8]
Verklaart de benadeelde partij
[leverancier R] niet-ontvankelijkin de vordering.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 7] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.225,66 (negenduizendtweehonderdvijfentwintig euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 7], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.225,66 (negenduizendtweehonderdvijfentwintig euro en zesenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 10] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.050,00 (zestienduizendvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 10], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.050,00 (zestienduizendvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.569,28 (drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.569,28 (drieduizendvijfhonderdnegenenzestig euro en achtentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 11] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.797,36 (dertigduizendzevenhonderdzevenennegentig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 11], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.797,36 (dertigduizendzevenhonderdzevenennegentig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
46 (zesenveertig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 18] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.312,84 (tienduizenddriehonderdtwaalf euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijstde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 543,00 (vijfhonderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 18], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.312,84 (tienduizenddriehonderdtwaalf euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.440,21 (zeventienduizendvierhonderdveertig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.440,21 (zeventienduizendvierhonderdveertig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier Q]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier Q] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.637,92 (vijfduizendzeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier Q], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.637,92 (vijfduizendzeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 19] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.568,95 (negenduizendvijfhonderdachtenzestig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 19], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.568,95 (negenduizendvijfhonderdachtenzestig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 25]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 25] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 13.575,91 (dertienduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 25], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.575,91 (dertienduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier 16]. ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 18.684,80 (achttienduizendzeshonderdvierentachtig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier 16], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 18.684,80 (achttienduizendzeshonderdvierentachtig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
43 (drieënveertig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van [zaak 10]
Verklaart de benadeelde partijen
[leverancier Y] en [leverancier BB] niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier Z]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier Z] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.275,60 (achtduizendtweehonderdvijfenzeventig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier Z], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.275,60 (achtduizendtweehonderdvijfenzeventig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier AA]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier AA] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.219,26 (duizendtweehonderdnegentien euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier AA], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.219,26 (duizendtweehonderdnegentien euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier R]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [leverancier R] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 448,84 (vierhonderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [leverancier R], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 448,84 (vierhonderdachtenveertig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.