In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op Curaçao in 1964, was beschuldigd van diefstal van een portemonnee met inhoud uit een geparkeerde bestelbus op 12 oktober 2017 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van een vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Gezien de recidive en de richtlijnen voor straftoemeting, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 4 weken. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.