ECLI:NL:GHAMS:2019:1174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
23-002193-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak in vereniging met diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2017. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van woninginbraak in vereniging, waarbij hij samen met anderen een Breil horloge en mogelijk andere goederen had weggenomen uit een woning in Driemond op 1 januari 2017. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. Het hof oordeelde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag en de sieraden van de ten laste gelegde diefstal afkomstig waren, en sprak de verdachte vrij van deze onderdelen van de tenlastelegging. Het hof achtte echter wel bewezen dat de verdachte samen met anderen de woninginbraak had gepleegd door middel van braak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van €250,00 voor de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. Het hof gelastte ook de teruggave van een geldbedrag van €190,00 aan de verdachte, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat dit geldbedrag verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002193-17
datum uitspraak: 2 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654001-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2018 en 19 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2017 te Driemond, in elk geval in Nederland, omstreeks 21:40 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een Breil horloge
,en/of één of meerdere sieraden en/of een geldbedrag van ongeveer 150 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of zijn kinderen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming te weten door het forceren van het slot van de deur van die woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat het in de fouillering van de verdachte aangetroffen geldbedrag (gedeeltelijk) van de ten laste gelegde diefstal afkomstig is. Evenmin is met voldoende mate van zekerheid gebleken dat één of meer van de ten laste gelegde sieraden door de verdachte en de medeverdachten is/zijn weggenomen. De verdachte zal daarom ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2017 te Driemond tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een Breil horloge, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van het slot van de deur van die woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een baan heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de mededaders schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Daarbij hebben zij een horloge weggenomen en braakschade veroorzaakt. Dit is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor de gedupeerde heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen, te meer nu de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 is hij eerder ter zake van een woninginbraak, diefstal en andere vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het ten laste gelegde is nota bene gepleegd gedurende een lopende proeftijd in verband met een voorwaardelijke veroordeling ter zake van één van die vermogensdelicten. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte bij de strafoplegging.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het relevante oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin voor recidive ten aanzien van een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden wordt genoemd. Gelet op het feit dat de verdachte sedert dit feit niet opnieuw is veroordeeld voor soortgelijke feiten en gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet het hof aanleiding om ten voordele van de verdachte enigszins van dit uitgangspunt af te wijken. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan echter niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.096,10 ter compensatie van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is de vordering als zodanig niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Om te waarborgen dat de schade van de benadeelde partij op enigerlei wijze door de verdachte wordt vergoed, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr hoofdelijk wordt opgelegd tot een bedrag van € 400,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00 aan materiële schade in verband met de beschadiging aan het deurslot. Om te waarborgen dat de schade van de benadeelde partij door de verdachte (of zijn mededaders) wordt vergoed, zal het hof hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente.

Beslag

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het ten tijde van de aanhouding onder de verdachte aangetroffen – doch niet in beslag genomen – geldbedrag ter hoogte € 190,00 aan hem te retourneren, nu dat tot op heden nog niet is gebeurd.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het bettreffende geldbedrag aan de verdachte dient te worden teruggegeven, nu onvoldoende is gebleken van enig verband tussen dit voorwerp en het bewezen-verklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van € 190,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2019.
mr. Van Eijk is buiten staat mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]