Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Stukken van het geding
3.Feiten
4.Standpunt van klager
5.Standpunt van de kandidaat-notaris
[mr. X] zodat hij niet langer toegang heeft tot dit dossier.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klager, een appellant, op 6 september 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Amsterdam, die op 9 augustus 2018 de klacht van klager tegen de kandidaat-notaris ongegrond verklaarde. De klacht betreft de rol van de kandidaat-notaris bij de totstandkoming van een samenlevingsovereenkomst en de herkomst van een bedrag van € 50.000,- dat door de ex-partner van klager is overgemaakt. Klager stelt dat de kandidaat-notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van deze gelden en dat hij verkeerd is geadviseerd over de noodzaak van een wijziging van de samenlevingsovereenkomst.
De zaak is behandeld op een openbare zitting op 24 januari 2019, waar klager en zijn gemachtigde, alsook de kandidaat-notaris en zijn gemachtigde, aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de argumenten van beide partijen. Klager heeft betoogd dat de kandidaat-notaris had moeten verifiëren of het bedrag als schenking of lening moest worden aangemerkt, terwijl de kandidaat-notaris aanvoert dat klager zelf verantwoordelijk was voor het vastleggen van afspraken.
Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de klacht beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de vervaltermijn zoals vastgelegd in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt. Het hof concludeert dat klager op 30 december 2013 kennis heeft genomen van het handelen van de notaris, waardoor de vervaltermijn is gaan lopen. Aangezien de klacht pas op 26 maart 2018 is ingediend, is deze te laat en verklaart het hof klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. De beslissing van de kamer wordt vernietigd, maar de klacht wordt afgewezen.