ECLI:NL:GHAMS:2019:1172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.248.592/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over overschrijding van de appeltermijn en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een klacht van een appellant (hierna: klager) tegen een notaris, waarbij de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is. Klager heeft op 26 oktober 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 21 september 2018 was genomen. Klager stelt dat hij pas op 25 oktober 2018 de beslissing per e-mail heeft ontvangen, en dat er sprake is van een apparaatsfout bij de verzending van de beslissing. De notaris heeft in zijn verweerschrift betoogd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 februari 2019, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat klager de beslissing van de kamer pas op 9 november 2018 heeft ontvangen, en dat hij op 26 oktober 2018 het beroepschrift heeft ingediend, wat binnen dertig dagen na de verwachte datum van de beslissing is. Klager heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder een staking bij PostNL en een onjuist afzenderadres. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een apparaatsfout, waardoor klager niet tijdig op de hoogte was van de beslissing van de kamer. Dit leidt tot de conclusie dat klager kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.

Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdagen op te geven voor een mondelinge behandeling in de periode van mei tot en met juli 2019, en heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.248.592/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/329945/KL KR 17-197
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 april 2019
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. S.R. Damminga, advocaat te Amsterdam,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A.L. van Emden, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 26 oktober 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 21 september 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:32). Bij brief d.d. 29 oktober 2018 heeft klager zijn beroepschrift aangevuld. De kamer heeft in de bestreden beslissing klager in zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) op beide onderdelen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 6 december 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend. Dit verweerschrift beperkt zich tot zijn standpunt over de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep.
1.3.
Klager heeft op 10 december 2018 een aanvullende productie ingediend.
1.4.
Klager heeft op 18 februari 2019 aanvullende producties ingediend.
1.5.
De notaris heeft op 21 februari 2019 - buiten de daarvoor gestelde termijn – een aanvullende productie ingediend. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft wanneer het hof kennis neemt van deze productie.
1.6.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2019. Mevrouw [gevolmachtigde], schriftelijk gevolmachtigde van klager, vergezeld van de gemachtigde van klager, en de gemachtigde van de notaris, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Standpunt van klager

3.1.
Klager stelt zich op het standpunt dat hij dient te worden ontvangen in het hoger beroep aangezien hij pas op 25 oktober 2018 de beslissing van de kamer per e-mail heeft ontvangen.
Tijdens de mondelinge behandeling van de kamer op 17 augustus 2018 is opgemerkt dat de beslissing in beginsel 6 weken later zou worden gegeven. Dit zou neerkomen op 28 september 2018. Toen de gemachtigde van klager niets vernam van de kamer heeft de gemachtigde op 24 oktober 2018 telefonisch contact opgenomen met het secretariaat van de kamer. Op dat moment is hem pas duidelijk geworden dat de beslissing al op 21 september 2018 was gegeven. Klager betoogt dat er meerdere zaken fout zijn gegaan bij de verzending en de bezorging van de beslissing van de kamer. Er is dan ook sprake van een apparaatsfout. Uit de door klager overgelegde uitdraai van ‘track-en- trace’- blijkt dat PostNL op 25 oktober 2018 nog geen zicht had op de verwachte bezorgdatum. Daarnaast is een onjuist afzenderadres genoemd. In de periode waarin de brief is verstuurd bleek er tenslotte ook nog sprake te zijn van een staking bij PostNL. De beslissing van de kamer is uiteindelijk pas op 9 november 2018 per post bezorgd bij de gemachtigde van klager.
Op 26 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klager voor het eerst de mogelijkheid gehad om met klager in overleg te treden over het instellen van een hoger beroep. Daartoe is dezelfde dag het beroepschrift per fax ingediend. Het beroepschrift is daarmee ingediend binnen dertig dagen nadat de beslissing werd verwacht (28 september 2018).
3.2.
Klager stelt zich subsidiair op het standpunt dat indien en voor zover sprake is van een termijnoverschrijding deze verschoonbaar is wegens bijzondere omstandigheden.
De beslissing van de kamer bleek eerder te zijn gegeven dan verwacht terwijl de voorzitter van de kamer blijkens het proces-verbaal van de zitting geen exacte datum heeft genoemd waarop de kamer een beslissing zou geven. Aan dat niet vermeld zijn van de exacte datum (maar slechts van een termijn) verbindt klager, onder verwijzing naar jurisprudentie, de gevolgtrekking dat het beroep tijdig is ingesteld.

4.Standpunt van de notaris

4.1.
De notaris stelt dat klager het beroepschrift binnen de daarvoor gestelde termijn had moeten indienen. Nu hij dit niet heeft gedaan dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. Als algemeen uitgangspunt geldt immers dat appeltermijnen van openbare orde zijn en de rechtszekerheid dienen en dat (mede daarom) strikt de hand moet worden gehouden aan deze termijnen. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden - door klager aan te tonen – is een buiten de appeltermijn ingediend hoger beroep toch ontvankelijk, aldus de notaris.
4.2.
Een uitzonderlijke omstandigheid kan weliswaar zijn gelegen in een apparaatsfout, maar hiervan is niet gebleken nu nergens uit blijkt dat de beslissing van de kamer niet tijdig en correct aan klager zou zijn verstuurd. Indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dat wél sprake zou zijn van een apparaatsfout dan is de termijnoverschrijding volgens de notaris niet verschoonbaar nu er tijdens de mondeling behandeling bij de kamer duidelijk is aangegeven dat de uitspraak op een termijn van ongeveer zes weken zou volgen. Klager had met deze termijn rekening behoren te houden en zelf navraag bij de griffie moeten doen toen hij op 28 september 2018 nog niets van de kamer had vernomen.

5.De ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep

5.1.
Aan de orde is de ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep.
5.2.
Ingevolge artikel 107 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient het hoger beroep binnen dertig dagen na de dag van verzending door de kamer van de onder 1.1. vermelde beslissing te zijn ingesteld. Nu het beroepschrift pas op 26 oktober 2018 bij het hof is ingekomen, is dit niet tijdig geschied.
5.3.
Op het uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden, kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. Het is aan klager om bijzondere omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
5.4.
Uit de stukken in het dossier is gebleken van een op 21 september 2018 gedateerde aangetekende brief van de kamer aan het correcte postadres van de gemachtigde van klager waarin staat: “
Bijgaand treft u aan een afschrift van de beslissing”. Klager stelt dat hij de betreffende brief als gevolg van onregelmatigheden bij de verzending en de bezorging pas veel later, te weten op 9 november 2018, per post heeft ontvangen. Wat hier ook van zij, uit een door klager overgelegde uitdraai van ‘track-en-trace’, welke is voorzien van het juiste nummer, blijkt dat op 25 oktober 2018 het bezorgmoment van de betreffende brief in ieder geval nog niet bekend was. Het hof is van oordeel dat klager hiermee in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing van de kamer op dat moment dus nog niet per post aan de gemachtigde van klager was aangeboden. Nu klager als gevolg van een - voor risico van (de griffie van) de kamer komende - apparaatsfout niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de kamer al een beslissing had genomen, is het hof van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op de strikte hantering van de beroepstermijn kan worden gerechtvaardigd zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kamer is gebleken dat de voorzitter van de kamer geen exacte datum heeft gegeven waarop uitspraak zou worden gedaan. Dat klager (ook) in eerste aanleg werd bijgestaan door de gemachtigde doet hier niet aan af. Verder acht het hof van belang dat de gemachtigde van klager onmiddellijk en dus binnen de hierbij in acht te nemen korte termijn heeft gereageerd nadat hij op 25 oktober 2018 kennis had genomen van de beslissing van de kamer. Naar het oordeel van het hof kan niet in redelijkheid van de gemachtigde van klager worden verlangd dat hij zelfstandig bij de griffie van de kamer zou hebben geïnformeerd wanneer de beslissing was verzonden, temeer niet nu de kamer ter zitting geen exacte uitspraakdatum had genoemd.
5.5.
Het voorgaande brengt mee dat klager kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
5.6.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdagen op te geven zodat een datum voor de mondelinge behandeling kan worden bepaald waarop de klacht inhoudelijk zal worden behandeld.
5.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- stelt partijen in de gelegenheid om voor 16 april 2019 op te geven op welke dagen zij in de periode mei tot en met juli 2019 zijn verhinderd om ter zitting te verschijnen;
- bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden bepaald op een nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, H.T. van der Meer, en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019 door de rolraadsheer.