ECLI:NL:GHAMS:2019:1154

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
23-001283-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handel in cocaïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van het opzettelijk handelen in cocaïne in de periode van 1 april 2016 tot en met 29 juni 2016, te Purmerend en/of Haarlem. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne, waarbij hij gebruik maakte van verschillende telefoonnummers en samenwerkte met anderen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid en leidt tot overlast in de samenleving. De verdachte had eerder al strafbare feiten gepleegd met betrekking tot de Opiumwet, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001283-18
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-871136-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De raadsvrouw was door de verdachte niet uitdrukkelijk gemachtigd de verdediging te voeren.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 29 juni 2016 te Purmerend en/of Haarlem, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens )opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis

waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Het hof kan zich grotendeels vinden in de bewijsoverweging van de rechtbank. Met enige aanpassing/aanvulling komt die als volgt te luiden.
Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat een persoon met de (bij)naam [verdachte] heeft
gehandeld in cocaïne en daarbij gebruik heeft gemaakt van de telefoonnummers eindigend op *[nummer 1]
en *[nummer 2]. Op de printlijstgegevens van die telefoonnummers *[nummer 1] en *[nummer 2] is te zien dat
veel contactmomenten zijn geweest tussen de gebruiker van deze telefoonnummers en personen die bij de politie bekend zijn als gebruikers van verdovende middelen. Volgens opgenomen telefoongesprekken gaf de gebruiker van het nummer *[nummer 1] opdracht aan anderen naar de woningen van harddrugsgebruikers te gaan.
[naam 1], [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard dat [verdachte] met een enkelband liep en hij anderen drugs voor hem liet verkopen. [naam 3] herkende de verdachte als [verdachte] op een foto van de verdachte die hem door de politie werd getoond. Ook [naam 4], die van [verdachte] een plastic zak met bolletjes cocaïne en een telefoon in zijn handen gedrukt kreeg, heeft de verdachte op een foto herkend als zijnde [verdachte]. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij ambtshalve wist dat de verdachte [verdachte] werd genoemd. De verdachte heeft (bij de politie) ook zelf verklaard dat hij [verdachte] werd genoemd, alsmede dat hij met een enkelband liep.
Op grond van het voorgaande neemt het hof aan dat de verdachte de cocaïnedealer is die [verdachte] werd genoemd. Het feit dat [naam 5] heeft verklaard dat [naam 6] (
het hof begrijpt: [naam 6]) [naam 6] de cocaïnedealer is die in zijn telefoon als [verdachte] staat vermeld, maakt dit niet anders, nu het hof ervan uit gaat dat de verdachte gebruik maakte van “loopjongens” en [naam 6] geacht kan worden een van die “loopjongens” te zijn geweest. In
datverband heeft [naam 6] zich kennelijk – in ieder geval in het contact met [naam 5] – [verdachte] genoemd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien
verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 14 april 2016 tot en met 27 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim 10 weken schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne. De verdachte is daarmee verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Bovendien ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast in zowel de buurten waar de handelsactiviteiten plaatsvinden als voor de samenleving als geheel doordat de handel in verdovende middelen leidt tot door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen. De verdachte lijkt zich om al deze gevolgen niet te hebben bekommerd en louter te hebben gehandeld uit winstbejag. Dit rekent het hof de verdachte aan. Daar komt bij dat de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, toen hij door middel van een enkelband onder elektronisch toezicht stond, de te verkopen cocaïne door anderen heeft laten bezorgen. Voorts zijn door de verdachte en/of zijn mededader(s) harddrugsverslaafden actief benaderd om cocaïne af te nemen terwijl zij doende of voornemens waren te stoppen met het gebruik van die middelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 heeft hij zich ook al in 2014 schuldig gemaakt aan Opiumwetmisdrijven ten aanzien van harddrugs, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Het hof is, alles afwegende en gelet op de toepasselijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoudelijk Straf (LOVS), van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.
=========================================================================
[naam 5]