ECLI:NL:GHAMS:2019:1146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
23-000326-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk belemmeren van ambtshandelingen van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk belemmeren van ambtshandelingen van politieambtenaren. De tenlastelegging betrof een incident op 6 oktober 2017, waarbij de verdachte niet voldeed aan een bevel van verbalisanten en probeerde een vriend, die werd aangehouden, te ontzetten. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 14 september 2018 en 12 maart 2019. De advocaat-generaal had gevorderd tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, maar het hof heeft besloten om een taakstraf van 16 uren op te leggen, met 8 dagen hechtenis als vervangende straf bij niet-naleving. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De beslissing om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen was gebaseerd op het ontbreken van bewijs dat de verdachte op de hoogte was van deze vorderingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000326-18
datum uitspraak: 26 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-197226-17 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2018 en 12 maart 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 Politiewet, gedaan door een ambtenaar, te weten, verbalisant [verbalisant 1] en/of verbalisant [verbalisant 2], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, ten tijde van het aanhouden van verdachte [verdachte 2], nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen of van hem hadden gevorderd weg te gaan, hieraan geen gevolg heeft gegeven, echter heeft hij getracht deze aanhouding te belemmeren door de aangehouden [verdachte 2] proberen te ontzetten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat de verdachte onder meer wordt verweten dat hij opzettelijk enige handeling, door één of meer ambtenaren met de uitoefening van enig toezicht belast of belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, heeft belet, belemmerd of verijdeld, als bedoeld in artikel 184, eerste lid, tweede zinsnede van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk, ten tijde van het aanhouden van verdachte [verdachte 2], nadat een ambtenaar, te weten verbalisant [verbalisant 1], belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, hem had bevolen weg te gaan, heeft getracht deze aanhouding te belemmeren door [verdachte 2] te proberen te ontzetten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van € 100,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk belemmeren van ambtshandelingen van politieambtenaren die bezig waren met de aanhouding van een vriend van de verdachte. Dergelijk handelen jegens ambtenaren in functie is gezagsondermijnend en getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer wegens een misdrijf gepleegd tegen een ambtenaar gedurende (of ter zake van) de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Oplegging van een geldboete vindt het hof niet aangewezen, omdat uit hetgeen de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht volgt dat de verdachte met schulden kampt en ook overigens een penibele financiële situatie heeft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de:
- bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017 in de zaak met parketnummer 13/702349-
16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen en
- bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 september 2016 in de zaak met
parketnummer 96/051461-16 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 230,00 euro, bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis.
Beide vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof overweegt dat zich met betrekking tot beide vorderingen tot tenuitvoerlegging nauwelijks stukken in het dossier bevinden. Mede in verband daarmee kan niet worden vastgesteld of de vorderingen op de door de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte zijn betekend. Nu evenmin op andere wijze is gebleken dat de verdachte met de vorderingen bekend was, zal het hof het openbaar ministerie reeds om die reden in beide vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2017 in de zaak met parketnummer 13/702349-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 september 2016 in de zaak met parketnummer 96/051461-16 opgelegde voorwaardelijke geldboete.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2019.
=========================================================================
[…]