Uitspraak
2.De feiten
3.De omvang van het geschil in het incident
5.De beslissing
mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op 15 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een alimentatiebeschikking. De vrouw, verzoekster, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2018 aangevochten, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 1.054,- per maand. De vrouw verzocht het hof om deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zij door medische klachten niet in haar levensonderhoud kan voorzien en de man geen alimentatie betaalt. De man, verweerder, voerde verweer en stelde dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende had onderbouwd en dat hij beperkte draagkracht had.
Het hof overwoog dat de vrouw belang had bij de uitvoerbaarverklaring van de beschikking, omdat zij niet op de uitkomst van het hoger beroep wilde wachten. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende had aangetoond dat zij door haar medische klachten niet in staat was om te werken en dat de man zijn stellingen over zijn draagkracht onvoldoende had onderbouwd. Het hof verklaarde de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad voor de duur van het hoger beroep, zodat de vrouw de alimentatie kon ontvangen zonder te hoeven wachten op de definitieve uitspraak in de bodemzaak.
De beslissing van het hof houdt in dat de man verplicht is om de alimentatie van € 1.054,- per maand aan de vrouw te betalen, met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak van de echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.