In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de handhaving van gezamenlijk gezag en een eerder vastgestelde zorgregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om haar eenhoofdig gezag over hun dochter [de minderjarige] toe te kennen, omdat er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders is. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft aangegeven dat hij voldoende beschikbaar is voor de zorgregeling, maar dat flexibiliteit van de moeder noodzakelijk is.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank had eerder al bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is, en dat de vader contact heeft met het kind volgens een vastgestelde regeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen en dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn.
De moeder heeft ook verzocht om een raadsonderzoek en benoeming van een bijzondere curator, maar deze verzoeken zijn afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De ouders zijn aangespoord om samen te werken aan de communicatie en zorg voor [de minderjarige], die kwetsbaar is en extra ondersteuning nodig heeft.