In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Armenië in 1978, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 11 juni 2016 te Beverwijk, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen slachtoffers op de Beverwijkse Bazaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het duwen, slaan en trappen van de slachtoffers. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 80 uren geëist, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Het hof besloot echter tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en het feit dat het onderliggende conflict inmiddels was opgelost. Het hof benadrukte dat openlijke geweldpleging ernstige inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De beslissing van het hof werd gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de taakstraf. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2019.