ECLI:NL:GHAMS:2019:1028
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in een familierechtelijke zaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2018. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 13 december 2018 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Dit hoger beroep is geregistreerd onder zaaknummer 200.251.360/01, terwijl een verzoek tot voorlopige voorziening is ingediend onder zaaknummer 200.251.360/02. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 8 januari 2019 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2019 is de vrouw niet verschenen, terwijl de man en zijn advocaat wel aanwezig waren.
Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de vrouw tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Volgens artikel 806 lid 1 Rv kan hoger beroep in zaken betreffende het personen- en familierecht binnen drie maanden na de uitspraak van de beschikking worden ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in eerste aanleg in de procedure is verschenen en dat de bestreden beschikking op 13 juni 2018 aan haar is verzonden. De vrouw heeft echter gesteld dat zij niet op de hoogte was van de procedure en dat haar voormalig advocaat zich zonder haar toestemming heeft opgesteld. Het hof heeft deze stellingen verworpen en geconcludeerd dat de vrouw de termijn voor het instellen van hoger beroep heeft overschreden.
Daarom heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep, wat ook gevolgen heeft voor het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien deze alleen kan worden ingediend indien er een hoofdzaak aanhangig is. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.