ECLI:NL:GHAMS:2019:1027

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
200.249.037/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de nietigheid van een huwelijk in verband met polygamie in Indonesië

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een huwelijk tussen een man en een vrouw, waarbij de man stelt dat de vrouw nog gehuwd is met een andere man in Indonesië. De man, die in 2015 met de vrouw is getrouwd, heeft in hoger beroep verzocht om de nietigheid van het huwelijk te verklaren, omdat de vrouw volgens hem in strijd met de Nederlandse wetgeving met meerdere mannen gehuwd zou zijn. De vrouw ontkent deze beschuldigingen en stelt dat zij officieel van haar eerdere echtgenoot is gescheiden. Het hof heeft de zaak aanhouden en is voornemens om deskundigen te benoemen om de juridische vragen omtrent de polygamie in Indonesië te onderzoeken. De man heeft zijn zorgen geuit over de onduidelijkheid rondom de huwelijkse status van de vrouw en de gevolgen daarvan voor hun huwelijk. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de geformuleerde vragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.249.037/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/265539 / FA RK 17-6141
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 maart 2019 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus te Sittard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 15 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 22 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 augustus 2018.
2.2
De vrouw heeft op 12 december 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 7 januari 2019;
- een brief van de zijde van de man van 4 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 7 januari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 januari 2019, ingekomen op 15 januari 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaat. Namens de man zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2015 in de gemeente [gemeente] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het huwelijk tussen partijen, gesloten [in] 2015 te [plaats A] , nietig te verklaren. Voorts verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, gelet op het willens en wetens voorliegen van de man.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen. Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft de Indonesische nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse rechter is bevoegd om te oordelen over het echtscheidingsverzoek op grond van art 3 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis), aangezien beide echtgenoten in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben. Deze bevoegdheid betreft niet alleen het echtscheidingsverzoek maar ook de bevoegdheid tot de nietigverklaring van een huwelijk. In artikel 1 sub a Brussel II bis wordt de nietigverklaring van het huwelijk uitdrukkelijk genoemd.
5.2
Op de echtscheiding is Nederlands recht van toepassing ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangezien partijen geen rechtskeuze hebben gedaan. Het recht dat ingevolge de conflictregels inzake de huwelijkssluiting wordt aangewezen beheerst niet alleen de huwelijksvoltrekking zelf, maar is ook bepalend voor de vraag naar de rechtsgeldigheid dan wel nietigheid of vernietigbaarheid van een huwelijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:33 BW kan een persoon slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden zijn.
De in art. 1:33 BW neergelegde regel volgens welke de man tegelijkertijd slechts met één vrouw, en de vrouw slechts met één man door het huwelijk verbonden kan zijn, is van openbare orde. Dit brengt mee dat een met veronachtzaming van deze regel gesloten huwelijk als zodanig in strijd is met de openbare orde en dat derhalve een huwelijk ten aanzien waarvan de rechter zodanige strijdigheid heeft vastgesteld, dient te worden nietig verklaard, ongeacht of het ten tijde van de huwelijkssluiting bestaande eerdere huwelijk van een der echtelieden na die sluiting wordt ontbonden (HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1035)
5.3
De man heeft naar voren gebracht dat de rechtbank weliswaar op verzoek van de man de echtscheiding heeft uitgesproken, maar dat hij hangende de procedure tot de ontdekking gekomen is dat de vrouw nog gehuwd was met een andere man (voordat zij met de man trouwde) en dat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldig huwelijk. De man voert aan dat op grond van bigamie van de zijde van de vrouw nooit sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk. De man heeft van de familie van de vrouw gehoord dat zij op [datum 1] 2001 is gehuwd met [X] , dat zij op [datum 2] 2007 ook is gehuwd met [Y] , dat zij pas op 3 januari 2012 van de heer [X] is gescheiden en dat zij nog steeds is gehuwd met de heer [Y] . Ook zou de vrouw zijn gehuwd met een zekere [Z] . In Indonesië is geen algemene (overkoepelende) instantie die huwelijken of echtscheidingen registreert en bovendien gebruikt de vrouw telkens verschillende namen en geboortedata. Het is dan ook onduidelijk of zij inmiddels van [Z] is gescheiden.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels in Indonesië op zoek is gegaan naar gegevens over de vrouw en nadere stukken over haar persoon en huwelijkspartners. Dit is een moeilijke opdracht, omdat de administratie niet centraal geregeld is. Hij heeft echter de heer [Y] gesproken en deze is stellig ervan overtuigd (nog steeds) gehuwd te zijn met de vrouw. De man is diep geraakt door alle onwaarheden en verhullingen van de zijde van de vrouw. Hij wil tot het uiterste gaan om de waarheid boven tafel te krijgen. Daarbij speelt ook dat hij als predikant het moeilijk vindt om uit te leggen bij een toekomstige nieuwe gemeente dat hij gescheiden is.
Zijn belangrijkste stelling is dat nu de vrouw nog is gehuwd met de heer. [Y] , geen rechtsgeldig huwelijk tussen partijen tot stand is gekomen.
5.4
De vrouw betwist de stellingen van de man en betoogt dat de rechtbank terecht de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Er is geen sprake van dat de vrouw nog met een andere man gehuwd zou zijn en de reden van het hoger beroep van de man is de vrouw onduidelijk. De man heeft zelf in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding, terwijl hij aangeeft toen al een vermoeden te hebben dat de vrouw nog met een ander was getrouwd. Dit is echter niet het geval. De vrouw is gehuwd geweest met de heer [X] , maar zij is officieel van hem gescheiden. De naam [Z] zegt haar niets. Ook is zij nooit gehuwd geweest met de heer [Y] . Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij de heer [Y] wel kent en dat hij haar ex-vriend is. Zij is echter nooit met hem gehuwd. Aan de overgelegde huwelijksakte van [datum 2] 2007 kan geen enkele waarde worden gehecht. Diverse gegevens die erop staan zoals geboortedatum en –plaats van de vrouw kloppen niet. Haar vader wordt genoemd als ‘huwelijksvoogd’, maar hij is al in 2006 overleden. De toenmalige woonplaats van de vrouw is ook onjuist. Tenslotte zijn geen namen van getuigen genoemd. Deze verklaring is dan ook niet rechtsgeldig verstrekt en het is onduidelijk hoe de man hieraan is gekomen. Er was dan ook geen sprake van enig huwelijksbeletsel en dus geen grond voor nietigverklaring van het huwelijk.
De vrouw biedt aan haar stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens. Ook wijst zij op de verklaring die de bevolkingsdienst en de burgerlijke stand van Surakarta hebben gegeven op 14 oktober 2014. Op de (vertaalde) verklaring staat bij haar persoonsgegevens vermeld dat zij christen is en wettig gescheiden. “Na onderzoek van de huwelijksregisters van de bevolkingsdienst en de burgerlijke stand van de stad Surakarta en de verklaring van de betrokkene tot op de opstelling van deze verklaring blijkt dat [de vrouw]
nog niet is hertrouwd.”Tenslotte acht de vrouw het van belang dat de Directie Asiel & Bescherming van de IND op 27 juli 2018 aan de man heeft bericht dat naar aanleiding van zijn klacht nog een keer naar de zaak gekeken is. “Uit het dossier blijkt dat bij de eerste verlening van een verblijfsvergunning aan [de vrouw] , voor verblijf bij u, de overgelegde (gelegaliseerde) documenten akkoord zijn bevonden. Destijds is terecht en op juiste gronden een verblijfsvergunning aan mevrouw verleend voor verblijf bij u.”
De vrouw concludeert dat geen sprake is van enig huwelijksbeletsel en ook geen grond voor nietigverklaring van het huwelijk. De beschikking van de rechtbank dient daarom bekrachtigd te worden.
5.5
Het hof overweegt dat, gelet op de stellingen van de man, de vraag rijst of deze juridisch kunnen leiden tot het door hem ingeroepen rechtsgevolg van nietigheid van het in Nederland gesloten huwelijk. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw in Indonesië op [datum 2] 2007 gehuwd is met de heer [Y] en daarna niet van deze man is gescheiden. In de door hem overgelegde huwelijksakte, die door de vrouw gemotiveerd wordt betwist, staat geen plaats van het huwelijk genoemd. Een ambtenaar van Huwelijksregistratie, Kantoor van Godsdienstzaken District CIDACAP, stad Bandung, zou op 27 augustus 2018 de gegevens van de huwelijksakte hebben ondertekend. In het stuk staat vermeld dat de echtgenoten woonden in [plaats B] , ongehuwd waren vóór het huwelijk en bij beiden staat als godsdienst de Islam genoemd. Niet betwist is dat de vrouw op [datum 1] 2001 met [X] in het huwelijk is getreden en dat zij op 3 januari 2012 zijn gescheiden. Hiervan is een verklaring van de griffier van de godsdienstrechtbank Surakarta overgelegd. In deze echtscheidingsakte is voor beide echtelieden vermeld de Islamitische godsdienst. Volgens de stellingen van de man zou de vrouw dus met de heer [Y] in Indonesië zijn gehuwd, terwijl zij op dat moment nog steeds gehuwd was met de heer [X] . De eerste vraag die dan ook rijst is of het in Indonesië juridisch mogelijk is dat een (Islamitische) vrouw met meerdere (Islamitische) mannen tegelijk gehuwd kan zijn. En indien dat niet het geval is, wat de juridische gevolgen van een tweede huwelijk zijn. Ook kan afgevraagd worden of de echtscheiding van de vrouw met de eerste man nadien, de mogelijke gebreken bij het aangaan van het tweede huwelijk opheft. Voorstelbaar is immers dat de sanctie die wordt verbonden aan een tweede huwelijksverbintenis van een (Islamitische) vrouw de nietigheid van dat huwelijk is. Er zou dan geen rechtsgeldig tweede huwelijk tussen de vrouw en de heer [Y] zijn gesloten. Na de echtscheiding van de vrouw met de heer [X] , zou zij weer ongehuwd zijn en het door de man gestelde huwelijksbeletsel niet aanwezig zijn.
5.6
Gelet op het voorgaande, acht het hof het van belang – alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de stukken over te gaan – eerst voornoemde vragen te beantwoorden. Het hof is derhalve voornemens het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI), Spui 186, 2511 BW ‘s-Gravenhage tot deskundige te benoemen ter beantwoording van de hieronder geformuleerde vragen (waarbij het IJI uit dient te gaan van de stellingen van de man):
Kan een Indonesische (Islamitische) vrouw in Indonesië met meerdere Indonesische (Islamitische) mannen tegelijk gehuwd zijn?
Indien dat niet het geval is, wat zijn de juridische gevolgen voor het tweede -vermeende- huwelijk?
Indien de echtscheiding van de vrouw met de eerste man wordt uitgesproken nà het aangaan van het tweede huwelijk, heeft dit juridische gevolgen voor het tweede huwelijk? Kunnen de mogelijke gebreken bij het aangaan van het tweede huwelijk worden opgeheven of dienen de vrouw en tweede man opnieuw een huwelijk aan te gaan?
Zijn er overige feiten, omstandigheden of bijzonderheden die van belang zijn voor de beslechting van dit geschil?
Komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet zijn geformuleerd in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn voor de beslechting van het geschil?
De kosten van de beantwoording van deze vragen zullen ten laste worden gebracht van ’s Rijks kas. Het hof merkt op dat op het IJI een geheimhoudingsplicht rust.
5.7
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na heden schriftelijk opmerkingen te maken over de voorgenomen vragen, waarna het hof de vragen bij beschikking definitief zal vaststellen en de opdracht aan het IJI zal verstrekken. Het hof zal de zaak aanhouden in afwachting van de opmerkingen van partijen.
5.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich voor 9 april 2019 schriftelijk uit te laten over de door het hof in rechtsoverweging 5.6 geformuleerde vragen, onder verstrekking van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 26 maart 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.