ECLI:NL:GHAMS:2019:1025

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
200.248.910/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Raad voor de Kinderbescherming en de ouders van een minderjarige. De Raad had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2018, waarin verzoeken tot beëindiging van het gezag van de ouders en ondertoezichtstelling van de minderjarige waren afgewezen. De ouders, de moeder en de (stief)vader, hebben op hun beurt verweerschriften ingediend en de (stief)vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2019 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder vertegenwoordigers van de Raad en het Leger des Heils, dat als informant is aangemerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat het procesdossier van de Raad niet volledig voldeed aan de vereisten van het Procesreglement, maar heeft geoordeeld dat dit geen ernstige schending van de goede procesorde opleverde. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de Raad in zijn hoger beroep bevestigd. Vervolgens heeft het hof de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. Het hof heeft geconstateerd dat de stem van de minderjarige onderbelicht was en heeft besloten een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator, mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen, is aangesteld om te onderzoeken hoe het met de minderjarige gaat en wat zij nodig heeft voor haar ontwikkeling.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het verslag van de bijzondere curator, die binnen drie maanden haar bevindingen moet rapporteren. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 30 juni 2019, waarna verdere beslissingen zullen worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.248.910/01
Zaaknummer rechtbank: C13/644929 / FA RK 18-1676
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 maart 2019 inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P.M. Lousberg te Amsterdam,

2.[de (stief)vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de (stief)vader,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt de hierna te noemen minderjarige [dochter] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder te noemen: het Leger des Heils).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De raad is op 31 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 1 augustus 2018.
2.2
De (stief)vader heeft op 11 januari 2019 een verweerschrift tevens inhoudende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 14 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 31 januari 2019 met bijlagen, ingekomen op 4 februari 2019;
- een brief van de zijde van de (stief)vader van 4 februari 2019 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de (stief)vader van 8 februari 2019, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mail van de zijde van de (stief)vader van 8 februari 2019 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de raad, vertegenwoordigd door de heer B. Stenders en mevrouw L. Altena;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de (stief)vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van het Leger des Heils.
2.6
De voorzitter heeft op 12 februari 2019, in aanwezigheid van de griffier, met [de minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.7
Het hof heeft de bijlage van de (stief)vader bij voornoemde e-mail van 8 februari 2019 buiten beschouwing gelaten, omdat dit een omvangrijk persoonlijke relaas van de (stief)vader betrof, waarvan toelating niet overeenkomstig de goede procesorde is. De reactie van de raad op dit relaas heeft het hof eveneens buiten beschouwing gelaten.
Ter mondelinge behandeling heeft de raad een stuk overgelegd, te weten een e-mail van het OLVG van 12 februari 2019. De advocaat van de (stief)vader heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van dit stuk aangezien dit geen recente informatie bevatte en overlegging in dit stadium de procesvoering van de (stief)vader schaadt. Het hof heeft ook deze e-mail niet toegelaten, omdat de belanghebbenden, door het late tijdstip van overleggen van dit stuk, daarop niet goed meer hebben kunnen reageren.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [de minderjarige] geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] .
3.2
De moeder en de (stief)vader (hierna tezamen ook: de ouders) zijn van 10 december 1991 tot 14 april 2005 met elkaar gehuwd geweest. [de minderjarige] is door de (stief)vader erkend. De moeder en de (stief)vader oefenen sinds 27 november 2013 gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . De biologische vader van [de minderjarige] is onbekend.
3.3
Bij beschikking van 5 november 2008 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Amsterdam (hierna: JBRA) en middels een machtiging uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk tot 5 november 2010. Na één jaar is [de minderjarige] teruggeplaatst bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 5 maart 2013 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld van JBRA. Eind 2013 is [de minderjarige] middels een machtiging uit huis geplaatst en bij de (stief)vader geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn opgeheven bij beschikking van 6 november 2014.
3.5
[de minderjarige] woont sinds 2013 bij de (stief)vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn het primaire verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over [de minderjarige] , met benoeming van het Leger des Heils tot voogd, en het subsidiaire verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van het Leger des Heils voor de duur van een jaar, afgewezen. Ook is het verzoek van de (stief)vader tot veroordeling van de raad in de door de (stief)vader gemaakte proceskosten, afgewezen.
4.2
De raad verzoekt , met vernietiging van de bestreden beschikking, het primaire dan wel subsidiaire verzoek van de raad alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken in hoger beroep van de raad af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de moeder de raad te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
4.4
De (stief)vader verzoekt de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken in hoger beroep van de raad af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de (stief)vader, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de raad te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten voor zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof dient eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen. De ouders stellen zich primair op het standpunt dat de raad niet-ontvankelijk is in het hoger beroep vanwege het aanleveren van een incompleet en onjuist procesdossier.
De raad heeft zich ter zitting hiertegen verweerd. De raad voert aan dat, voor zover de stukken niet geheel op de juiste manier zijn aangeleverd, het in het belang van [de minderjarige] is om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1.2.6 Procesreglement verzoekschriftprocedure Familiezaken Gerechtshoven (hierna: Procesreglement) en artikel 34 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dienen bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg worden gevoegd. Daarnaast bepalen artikel 1.1.10 en artikel 1.2.6 Procesreglement dat alle processtukken deugdelijk worden gebundeld en worden voorzien van uitstekende en genummerde tabbladen, bij voorkeur van papier/karton, ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Ook moet een inventarislijst met een met deze tabbladen corresponderende nummering worden bijgevoegd. In het geval dat de processtukken niet op de juiste wijze zijn aangeleverd, kan het hof daaraan gevolgen verbinden indien dit een ernstige schending van de goede procesorde oplevert. Met de ouders is het hof van oordeel dat het procesdossier van de raad niet volledig voldoet aan de vereisten van het procesreglement. Het beroepschrift is niet voorzien van tabbladen en er is geen overzicht van de processtukken toegevoegd. Daarnaast is na grondig onderzoek van de zijde van de ouders gebleken dat niet duidelijk is aangegeven welke stukken tot het procesdossier in eerste aanleg behoren en welke stukken nieuw zijn toegevoegd in het hoger beroep. Het hof is echter van oordeel dat het voorgaande geen zodanig ernstige schending van de goede procesorde oplevert, dat dit niet-ontvankelijkheid van de verzoeken van de raad in hoger beroep tot gevolg dient te hebben. Dit geldt te meer nu het belang van [de minderjarige] gediend is bij een inhoudelijke beoordeling. De raad is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
5.3
Ter inhoudelijke beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of het gezag van de moeder en de (stief)vader over [de minderjarige] dient te worden beëindigd, dan wel of [de minderjarige] onder toezicht dient te worden gesteld.
5.4
De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn primaire verzoek om het gezag van de moeder en de (stief)vader te beëindigen, alsmede het subsidiaire verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van het Leger des Heils voor de periode van twaalf maanden, heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De raad heeft geen enkel zicht kunnen krijgen op de interactie tussen de moeder, de (stief)vader en [de minderjarige] en op de eventuele invloed van de moeder op de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Wel heeft [de minderjarige] op school gedrag vertoond dat past bij een kind dat huiselijk geweld heeft meegemaakt en thuis spanningen ervaart. Daarnaast blijkt uit informatie van de politie dat de situatie van de moeder alles behalve stabiel is. De moeder is niet in staat voor zichzelf te zorgen (zij ontvangt mantelzorg van de (stief)vader en heeft een bewindvoerder), laat staan dat zij voor [de minderjarige] kan zorgen. Verder gaat de rechtbank volledig voorbij aan de meldingen die de (stief)vader in juni en juli 2017 heeft gedaan van de bedreigingen tegen hem en [de minderjarige] vanwege zijn uitlatingen op social media, welke de aanleiding waren voor het starten van het raadsonderzoek. In twee van zijn podcasts bespreekt de (stief)vader deze bedreigingen en seksueel overschrijdende opmerkingen met [de minderjarige] en laat haar deze herhalen. Ook maakt de (stief)vader inbreuk op de privacy van [de minderjarige] door op zijn blogs te schrijven over wat haar is overkomen en door het indienen van de vele klachten en schadeclaims waarin hij over haar spreekt. De strijd die de (stief)vader voert heeft er onder meer voor gezorgd dat [de minderjarige] meerdere malen van school en huisarts heeft moeten wisselen. Daarnaast zijn er wel degelijk kindsignalen. Zo vertelt [de minderjarige] bijvoorbeeld niet veel op school, trekt zij zich terug als dingen niet goed gaan, zijn er vreemde plekken op haar huid gezien die passen bij automutilatie en is er sprake van bovenmatig schoolverzuim. Omdat de moeder en de (stief)vader niet meewerkend zijn, heeft de raad deze signalen niet concreter kunnen maken. Primair is, gelet op het bovenstaande, voldaan aan de vereisten voor de beëindiging van het gezag van de moeder en de (stief)vader. Omdat [de minderjarige] buitengewoon loyaal is aan de (stief)vader zal een uithuisplaatsing op verantwoorde wijze moeten plaatsvinden, maar wel zo spoedig mogelijk. Hoewel de (stief)vader op dit moment feitelijk nog verantwoordelijk is voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] , is de verwachting dat hij na een uithuisplaatsing op termijn niet in staat wordt geacht zelf weer zorg te dragen voor haar opvoeding en verzorging. Daarnaast maakt de (stief)vader misbruik van het gezag door Gabriella te gebruiken voor financieel gewin. Subsidiair is er sprake van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gelet op de weigering van de moeder en de (stief)vader om mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening, aldus de raad.
5.5
De moeder betoogt dat de rechtbank terecht de verzoeken van de raad tot gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder is actief betrokken bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en [de minderjarige] woont zelfs sinds maart 2018 voornamelijk weer bij haar. De moeder en de (stief)vader vullen elkaar aan en overleggen met elkaar over beslissingen over [de minderjarige] . De door de raad benoemde recente incidenten bij de woning van de moeder bevonden zich buiten haar macht en daarbij was [de minderjarige] nooit aanwezig. De moeder acht de blogs en procedures van de (stief)vader voorts niet in strijd met de belangen van [de minderjarige] of bedreigend voor haar ontwikkeling. Ook zijn er geen kindsignalen en is hiervoor geen tot onvoldoende onderbouwing van de raad. Aan de vereisten voor gezagsbeëindiging of ondertoezichtstelling is dan ook niet voldaan. Naar de mening van de moeder onderbouwt de raad niet waarom er geen enkel perspectief voor [de minderjarige] bij de moeder zou zijn en welke hulpverlening noodzakelijk zou zijn. De raad baseert zich op oude informatie, terwijl die informatie niet meer opgaat nu de moeder heeft aangetoond dat het (met ondersteuning) goed met haar gaat, aldus de moeder. Voor het overige sluit de moeder zich bij de (stief)vader aan.
5.6
De (stief)vader betoogt eveneens dat de rechtbank terecht de verzoeken van de raad tot gezagsbeëindiging en ondertoezichtstelling heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De positie tussen hem en de moeder is gelijkwaardig en zij ondersteunen elkaar indien nodig. In tegenstelling tot hetgeen de raad stelt, heeft de (stief)vader daarnaast in juli 2017 geen bedreigingen ontvangen richting hemzelf of [de minderjarige] (wel was hier in januari 2011 sprake van). Ook heeft hij de privacy van [de minderjarige] nooit geschonden want de blogs zijn niet herleidbaar naar haar. De door de raad genoemde podcast was een incidentele opname van zeer korte duur en tieners krijgen bovendien via verschillende kanalen grensoverschrijdende seksuele opmerkingen mee. Ook zijn er geen kindsignalen en is hiervoor geen tot onvoldoende onderbouwing van de raad. De raad baseert zich vaak op de situatie en de zorgen omtrent [de minderjarige] in het verleden, maar die zijn geen weergave van de huidige situatie waarin het goed met [de minderjarige] gaat. Aan de vereisten voor gezagsbeëindiging of ondertoezichtstelling is dan ook niet voldaan. [de minderjarige] ontwikkelt zich op adequate wijze en voor de bewering van de raad dat de (stief)vader misbruik van zijn gezag maakt door enkel uit te zijn op financieel gewin is geen bewijs. Het verzoek van de raad moet worden gezien als een poging hem het zwijgen op te leggen waardoor zijn recht op vrijheid van meningsuiting wordt geschonden, aldus de (stief)vader. Voor het overige sluit de (stief)vader zich aan bij de moeder.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens het raadsonderzoek is het niet mogelijk gebleken om in gesprek te komen met [de minderjarige] . De raad heeft grote zorgen geuit over de wijze waarop de ouders het gezag uitoefenen en gelet op kindsignalen van [de minderjarige] op school acht de raad een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] aanwezig. Volgens de ouders staat [de minderjarige] niet achter het verzoek van de raad en zou zij haar stem meer willen laten horen dan alleen via het kindgesprek. [de minderjarige] heeft zelf ook aangegeven zich onvoldoende gehoord te voelen. Gelet op het voorgaande acht het hof de stem van [de minderjarige] onderbelicht en, acht het hof het in haar belang noodzakelijk een bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek te benoemen. Ter zitting in hoger beroep en tijdens het gesprek met [de minderjarige] van 12 februari 2019 heeft het hof deze mogelijkheid besproken en alle partijen en [de minderjarige] hebben verklaard hiermee in te kunnen stemmen.
De taak van de bijzondere curator is ervoor te zorgen dat de belangen van [de minderjarige] zo goed mogelijk worden belicht en dat [de minderjarige] zich gehoord voelt. Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken hoe het met [de minderjarige] gaat en wat zij nodig heeft om te kunnen werken aan haar ontwikkeling en toekomst, en of hierbij een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Hierbij kan gedacht worden aan onderwerpen met betrekking tot de school, haar lichamelijk en geestelijk welzijn en de mogelijkheid voor [de minderjarige] om haar gevoelens en emoties te kunnen bespreken met leeftijdsgenoten en/of anderen. De bijzondere curator kan met haar bespreken wat de gevolgen voor [de minderjarige] zijn als haar ouders geen beslissingen meer over haar zouden kunnen nemen en bespreken hoe [de minderjarige] er tegenover staat als haar belangen behartigd zouden worden door een voogdijwerker. Ook kan het subsidiaire voorstel van de raad om een ondertoezichtstelling op te leggen met [de minderjarige] besproken worden. De bijzondere curator kan in deze zaak volstaan met het voeren van een persoonlijk gesprek (of gesprekken) met [de minderjarige] en hoeft slechts voor zover zij dat noodzakelijk acht ook gesprekken met de ouders te voeren. Ook kan de bijzondere curator zo nodig informatie op school opvragen. De ouders dienen hun medewerking te verlenen aan het verkrijgen van alle door de bijzondere curator relevant geachte informatie. Het hof verzoekt de bijzondere curator binnen drie maanden na heden haar bevindingen schriftelijk te rapporteren.
5.8
Het hof heeft mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen, pedagoge en mediator te Amsterdam, bereid gevonden om als bijzondere curator voor [de minderjarige] op te treden. Het hof zal thans tot benoeming van laatstgenoemde tot bijzondere curator over [de minderjarige] overgaan.
5.9
In afwachting van het verslag van de bijzondere curator wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- benoemt, alvorens verder te beslissen, met ingang van heden tot bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek over de minderjarige [de minderjarige] :
Mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen
Gerrit van der Veenstraat 100
1077 EL Amsterdam
- verzoekt de bijzondere curator te voldoen aan het hiervoor onder 5.7 bepaalde en daaromtrent aan het hof en aan partijen verslag uit te brengen uiterlijk één week voorafgaand aan na te noemen pro forma datum;
- benoemt tot raadsheer-commissaris mr. J.M.C. Louwinger-Rijk met wie de bijzondere curator zich, indien daartoe aanleiding is, omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek kan verstaan;
- draagt de griffier van het hof op binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
- houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zondag 30 juni 2019, waarna bepaald zal worden op welke wijze behandeling van de zaak zal worden voortgezet;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 26 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.