ECLI:NL:GHAMS:2019:102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
200.212.010/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop gezamenlijke woning en medewerking aan levering

In deze zaak gaat het om de verkoop van een gezamenlijke woning na een relatiebreuk tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vrouw was veroordeeld tot betaling van een deel van de kosten met betrekking tot de woning. De rechtbank had geoordeeld dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen zolang de kinderen daar hun hoofdverblijf hadden, maar de man betwistte dat er geen afspraken waren gemaakt over de voorwaarden waaronder de vrouw in de woning mocht blijven wonen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat partijen een afspraak hebben gemaakt over het onverdeeld laten van de woning. Het hof heeft de vorderingen van de man tot verkoop van de woning toegewezen, met de bepaling dat de vrouw binnen twee weken na het arrest moet meewerken aan de verkoop. Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 844,53 aan de man voor onroerende zaakbelasting en rioolheffing. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.212.010/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/617373 / HA ZA 16-1064
arrest van de meervoudige familiekamer van 15 januari 2019
inzake
[de man],
wonend te [A] ,
appellante,
advocaat: mr. M.L. van Leer te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonend te [A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Gardeslen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
De man is bij dagvaarding van 2 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Bij arrest van 28 maart 2017 heeft dit hof een comparitie na aanbrengen gelast, die op 19 juni 2017 is gehouden. Daarvan is een kort proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 november 2018 doen bepleiten door hun advocaten, de man aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De man heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog:
1. de vrouw zal veroordelen om binnen twee weken na het te wijzen arrest over te gaan tot ondertekening van een opdracht tot verkoop bij Makelaardij Van der Linden, dan wel een andere door partijen in onderling overleg te bepalen makelaar voor de verkoop aan een derde van de woning aan de [adres] , [A] , alsmede haar volledige medewerking te verlenen die nodig is voor de verkoop en levering van de woning;
2. in het geval de vrouw niet binnen de gestelde termijn overgaat tot ondertekening van de verkoopopdracht bij de makelaar, zal bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw op de overeenkomst tot verkoop en van alle overige handelingen die nodig zijn om de verkoop en de overdracht te bewerkstelligen;
3. zal bepalen dat – naar het hof begrijpt – de vrouw de woning uiterlijk vijf werkdagen voor de overeengekomen feitelijke levering ervan vrij van aanspraken tot gebruik, ongevorderd en behoudens de eventueel verkochte roerende zaken, leeg en ontruimd dient op te leveren en alle sleutels ervan dient af te leveren bij de notaris die de levering van de woning verzorgt, bij gebreke waarvan de man de nakoming daarvan zo nodig kan bewerkstelligen met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo 444 Rv bepaalde;
4. de vrouw zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis aan de man te voldoen het bedrag van € 900,-, zijnde de door de man betaalde gebruikerslasten voor de woning aan de [adres] te [A] en € 443,85, zijnde de helft van de onroerende zaakbelasting voor de gezamenlijke woning.
De vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van de man in de kosten van – naar het hof begrijpt – het geding in hoger beroep.
De man heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen twee kinderen gekregen, die in 2018 14 en 17 jaar oud zijn.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [A] (hierna: de woning). Voor de financiering van de woning zijn partijen een hypothecaire geldlening aangegaan. Aan deze lening is een levensverzekering verbonden, te weten een ABN AMRO Spaargroeiverzekering.
2.4
Tijdens hun relatie hebben partijen twee overeenkomsten van geldlening gesloten. Het betreft een persoonlijke lening bij DSB Bank voor een bedrag van € 15.000,- en een doorlopend krediet bij FBTO voor een bedrag van € 40.000,-. Het krediet bij FBTO is door FREO overgenomen.
2.5
Partijen zijn in 2010 uit elkaar gegaan. De man heeft de woning verlaten. De vrouw is met de kinderen in de woning blijven wonen en heeft na het uiteengaan de hypotheeklasten, de premies van de Spaargroeiverzekering en de aflossingstermijnen van het krediet bij FBTO/FREO en de lening van DSB Bank betaald.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de man veroordeeld de helft van de door de vrouw tot april 2015 betaalde aflossingstermijnen voor de FREO lening en de premies voor de Spaargroeiverzekering tot een bedrag van € 25.000,- aan de vrouw te voldoen en voor recht verklaard dat de man is gehouden de helft van de na april 2015 opengevallen en door de vrouw betaalde aflossingstermijnen en premies te voldoen. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de man, zoals hiervoor onder 1. weergegeven, afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met drie grieven op.
3.2
Het geschil tussen partijen ziet allereerst op de vraag of partijen een afspraak hebben gemaakt over het onverdeeld laten van de woning en zo ja, wat deze afspraak inhoudt. De rechtbank heeft overwogen dat de tussen partijen gemaakte afspraak in ieder geval inhoudt dat de vrouw in de woning kan blijven wonen zolang ook de kinderen daar hun hoofdverblijf hebben. Omdat de kinderen op dit moment nog woonachtig zijn in de woning, zijn de vorderingen van de man die zien op een veroordeling van de vrouw tot medewerking aan verkoop en levering van de woning afgewezen. Dat de afspraak ook betrekking zou hebben op de schulden bij FREO en DSB of op de lasten van de woning is volgens de rechtbank niet komen vast te staan.
Op dit oordeel van de rechtbank hebben de eerste twee grieven van de man betrekking. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Volgens de man heeft de rechtbank miskend dat de afspraak dat de vrouw (voorlopig) in de woning kan blijven wonen, is gebonden aan voorwaarden. Hij heeft de vrouw in 2014 bericht dat hij niet langer hoofdelijk aansprakelijk wilde zijn voor de hypothecaire geldlening, reden waarom hij haar heeft verzocht om de woning en de daarop rustende lening over te nemen dan wel de woning te verkopen aan een derde. In reactie hierop heeft de vrouw hem gesommeerd de helft van de volgens haar bestaande schulden te voldoen. Vervolgens heeft de man telefonisch contact met de vrouw opgenomen en zijn zij overeengekomen dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen totdat beide kinderen meerderjarig zouden zijn, onder de voorwaarden dat de vrouw alle bij de woning behorende lasten voor haar rekening zou nemen zonder nadere verrekening met de man en dat de man de helft van de gezamenlijke schulden zou voldoen op het moment dat de woning zou zijn verkocht aan een derde, aldus de man.
De vrouw betwist dat aan de afspraak dat zij met de kinderen de woning zou kunnen blijven bewonen, voorwaarden zijn verbonden. Zij stelt zich op het standpunt dat de man heeft erkend dat hij met haar heeft afgesproken dat zij de woning mag blijven bewonen tot de 18-jarige leeftijd van de kinderen.
3.4
Naar het hof begrijpt, is de vrouw van mening dat de man heeft erkend dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw in de woning zou mogen blijven wonen tot de 18-jarige leeftijd van de kinderen zonder dat hierbij nadere afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden waaronder de vrouw in de woning zou mogen blijven wonen. Voor zover de vrouw aldus heeft beoogd te stellen dat sprake is van een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Wetboek van Rechtsvordering (Rv), volgt het hof de vrouw hierin niet. Ingevolge artikel 154 Rv is sprake van een gerechtelijke erkentenis wanneer in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij wordt erkend. Dat de man de door de vrouw gestelde afspraak heeft erkend, kan echter niet uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg of uit de overige stukken van het geding worden afgeleid.
3.5
Partijen hebben ter zitting in hoger beroep beiden bevestigd dat zij een telefoongesprek met elkaar hebben gevoerd, waarin zij over de woning hebben gesproken. Bij dit gesprek was verder niemand aanwezig. Volgens de man heeft hij in dit telefoongesprek gezegd dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen, maar dat zij hem dan niet lastig zou moeten vallen over de kosten en schulden. De vrouw heeft hiermee ingestemd. In dit gesprek heeft hij geen onderscheid gemaakt tussen de kosten voor de woning en de kosten van de lening, alles aldus de man. De man heeft verder nog verklaard dat hij ervan uit ging dat partijen het tijdens hun gesprek hadden over “de schulden” in het algemeen. Volgens de vrouw is juist dat de man dit voorstel heeft gedaan, maar was zij het daarmee niet eens, omdat zij de schulden niet alleen zou kunnen aflossen. Partijen kregen vervolgens ruzie, aldus de vrouw. De vrouw stelt dat alleen is afgesproken dat zij in de woning zou mogen blijven wonen.
Uit het voorgaande volgt dat partijen ieder een eigen lezing hebben van hetgeen tijdens het betreffende telefoongesprek is besproken en wat de uitkomst was van dit gesprek. Omdat partijen verschillend verklaren over de inhoud van hun telefoongesprek en noch in het dossier noch overigens sprake is van ondersteuning van de verklaring van de een of de ander, kan niet worden vastgesteld of partijen op dat moment een afspraak hebben gemaakt en zo ja, met welke inhoud, danwel dat partijen erop mochten vertrouwen dat er een afspraak met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen. Dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het blijven bewonen van de woning door de vrouw, en daarmee over het onverdeeld laten van de woning, is dan ook niet komen vast te staan en evenmin dat de tussen partijen gemaakte afspraak “in ieder geval” inhoudt dat de vrouw in de woning kan blijven wonen zolang de kinderen ook hun hoofdverblijf in de woning hebben, zoals de rechtbank heeft overwogen. De grieven 1 en 2 van de man slagen in zoverre.
3.6
De man wenst thans verkoop van de woning. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat geen van de deelgenoten kan worden verplicht in een onverdeelde boedel te blijven. Dit is slechts anders als uit de aard van de gemeenschap anders voortvloeit of indien de door een verdeling getroffen belangen van een deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval van een dergelijke situatie sprake is. Evenmin is gebleken dat de vrouw het aandeel van de man in de woning wil of kan overnemen. Het hof zal dan ook de vorderingen van de man die zien op de verkoop van de woning toewijzen zoals hierna te vermelden. Het hof zal bepalen dat - voor zover de vrouw daaraan niet tijdig haar medewerking verleent - dit arrest in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw voor de opdracht aan de makelaar. Het hof begrijpt de hiervoor onder 1 sub 2 weergegeven vordering van de man aldus, dat hij tevens vordert te bepalen dat dit arrest in de plaats treedt van de voor de verkoop en levering van de woning vereiste medewerking van de vrouw. Voor toewijzing van dit deel van de vordering ziet het hof geen aanleiding, aangezien de man geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de vrouw, zodra het verkoopproces in gang is gezet, niet haar medewerking zal verlenen en het hof ook overigens geen aanknopingspunten voor dit oordeel zijn gebleken.
De vrouw heeft ter zitting verzocht om haar een periode te geven om naar een andere woning te zoeken. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat de vrouw de woning met de kinderen van partijen bewoont, ziet het hof aanleiding de termijn waarop levering van de woning mag plaatsvinden, te stellen op (minimaal) zes maanden na de datum van dit arrest.
Het hof zal de derde vordering van de man die ziet op de oplevering van de woning afwijzen, omdat de man, zoals reeds overwogen, onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw niet tot vrijwillige levering van de woning zal overgaan.
3.7
Indien en voor zover de man met zijn eerste grief heeft willen betogen dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de vrouw met betrekking tot de betaling van de aflossingstermijnen ter zake van de FREO lening en de premies voor de Spaargroeiverzekering heeft toegewezen omdat partijen zijn overeengekomen dat deze kosten eerst bij de verkoop van de woning zouden worden verrekend, faalt dit betoog. Ten aanzien van deze door de man gestelde afspraak geldt op dezelfde gronden als hiervoor overwogen dat niet is komen vast te staan dat die afspraak is gemaakt. In zoverre treft de eerste grief dan ook geen doel.
3.8
In zijn derde grief stelt de man aan de orde dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot vergoeding van de door hem betaalde onroerende zaakbelasting en rioolheffing heeft afgewezen.
Ter zitting heeft de vrouw de door de man gestelde betalingen tot een bedrag van € 1.689,07 over de jaren 2014 tot en met 2017 (inclusief de waterschapsbelasting over 2016) erkend en verklaard bereid te zijn de helft van dit bedrag te betalen. De man heeft ter zitting erkend dat het door de vrouw genoemde bedrag over de genoemde jaren juist is. Het hof begrijpt dat de man zijn vordering in zoverre heeft verminderd.
Het hof zal de vrouw veroordelen tot betaling van een bedrag van € 844,53.
3.9
Gelet op het voorgaande slagen de grieven van de man gedeeltelijk. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
3.1
Omdat het geschil voortvloeit uit de relatie die partijen hebben gehad, zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren op na te melden wijze.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vorderingen in reconventie zijn afgewezen
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit arrest over te gaan tot ondertekening van een opdracht tot verkoop bij Makelaardij Van der Linden, dan wel een andere door partijen in onderling overleg te bepalen makelaar, voor de verkoop van de woning aan de [adres] , [A] aan een derde, alsmede haar volledige medewerking te verlenen die nodig is voor de verkoop en levering van de woning;
bepaalt dat in het geval de vrouw niet binnen de gestelde termijn overgaat tot ondertekening van de verkoopopdracht bij de makelaar, dit arrest in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw op de overeenkomst van opdracht tot verkoop;
bepaalt dat levering van de woning aan de [adres] niet zal plaatsvinden binnen zes maanden na de datum van dit arrest, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen;
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit arrest aan de man te voldoen een bedrag van € 844,53 ter zake van het voor rekening van de vrouw komende gedeelte van onroerende zaakbelasting en rioolheffing voor de woning aan de [adres] te [A] ;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.A.M. Tijhuis, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.