ECLI:NL:GHAMS:2018:985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
23/003391-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs op bromfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van het rijden op een bromfiets zonder rijbewijs op 14 juni 2016 te Amsterdam. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen jeugddetentie, waarvan 8 uren subsidiair 4 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 29 november 2017 en 8 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de bestuurder was die zonder rijbewijs op de bromfiets reed. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de verbalisant, die de verdachte herkende aan de hand van een foto, als de bestuurder kan worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat iemand anders de bestuurder was.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 8 uren en 4 dagen jeugddetentie, zonder voorwaardelijk gedeelte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en het feit dat hij eerder al een geldboete had gekregen voor een soortgelijke overtreding. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003391-17
datum uitspraak: 22 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-258196-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2017 en 8 maart 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2016 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Bos en Lommerweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat het de verdachte was die op 14 juni 2016 op een bromfiets reed. In dat verband heeft hij gesteld dat het nader aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 24 januari 2018 de twijfels aan de juistheid van het eerder door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal onvoldoende wegneemt. Voorts heeft de verdachte stellig verklaard dat hij niet degene is geweest die op 14 juni 2016 zonder rijbewijs op een bromfiets heeft gereden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van 4 juli 2016 blijkt dat verbalisant [verbalisant] op 14 juni 2016 de bestuurder van een bromfiets staande heeft gehouden. Blijkens het aanvullend proces-verbaal van 24 januari 2018 heeft voornoemde verbalisant, toen deze bestuurder zich niet aan de hand van een officieel document kon identificeren, aan de hand van de door deze persoon verstrekte personalia – namelijk die van de verdachte – de voor hem beschikbare politiesystemen geraadpleegd. Onder de naam van de verdachte was een foto beschikbaar. Verbalisant [verbalisant] nam vervolgens waar dat de bestuurder die voor hem stond dezelfde persoon was als degene op de foto. Ter terechtzitting in hoger beroep op 29 november 2017 heeft ook de verdachte zichzelf herkend op diezelfde – aan hem getoonde – foto, opgenomen in het proces-verbaal van herkenning, gehecht aan het proces-verbaal van overtreding van 4 juli 2016.
Gelet hierop acht het hof het standpunt van de verdediging, dat niet de verdachte maar iemand anders op 14 juni 2016 zonder rijbewijs op een tweewielige bromfiets heeft gereden, niet aannemelijk.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2016 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg (Bos en Lommerweg) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen jeugddetentie, waarvan 8 uren subsidiair 4 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een bromfiets bestuurd zonder dat hij het daarvoor vereiste rijbewijs had gehaald. Daarmee kon hij de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat het goed met hem gaat. Hij woont, na een periode uit huis geplaatst te zijn geweest, thans begeleid en heeft zich gedistantieerd van zijn voormalige negatieve woonomgeving. Hij loopt stage in een autogarage en hoopt in de toekomst met zijn handen te kunnen blijven werken. Deze verklaring wordt ondersteund door hetgeen de jongerenbegeleider van Spirit, de heer [naam], ter terechtzitting in hoger beroep op 29 november 2017 naar voren heeft gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 februari 2018 heeft hij eerder, bij strafbeschikking die op de pleegdatum onherroepelijk geworden was, een geldboete gekregen voor overtreding van artikel 107 lid 1 van de WVW 1994. Voorts heeft de verdachte bij inmiddels ook onherroepelijke strafbeschikking een geldboete opgelegd gekregen voor een zelfde overtreding gepleegd ná het thans aan de orde zijnde feit.
Het hof acht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een lagere strafoplegging dan de rechter in eerste aanleg passend en geboden in die zin dat het hof geen voorwaardelijk gedeelte aan de straf zal verbinden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
8 (acht) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.G. Hijink, mr. P.F.E. Geerlings en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2018.
[…]