In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van het rijden op een bromfiets zonder rijbewijs op 14 juni 2016 te Amsterdam. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen jeugddetentie, waarvan 8 uren subsidiair 4 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 29 november 2017 en 8 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de bestuurder was die zonder rijbewijs op de bromfiets reed. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de verbalisant, die de verdachte herkende aan de hand van een foto, als de bestuurder kan worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat iemand anders de bestuurder was.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 8 uren en 4 dagen jeugddetentie, zonder voorwaardelijk gedeelte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en het feit dat hij eerder al een geldboete had gekregen voor een soortgelijke overtreding. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.