In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer op 27 februari 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan en stompen van het slachtoffer in het gezicht, terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De verdachte werd eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld en het hof rekende het hem aan dat hij zich na een avond uit met alcoholconsumptie schuldig had gemaakt aan geweld. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd als in eerste aanleg, terwijl de verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk. Uiteindelijk heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken op te leggen, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De op te leggen straffen zijn gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.