Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige], die in 2009 is geboren uit de relatie van de moeder en haar overleden partner. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] en leeft samen met haar huidige partner. Er zijn in het verleden zorgen geweest over de opvoedvaardigheden van de moeder en het welzijn van [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in 2015 verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, wat door de kinderrechter is toegewezen. Sinds 14 juli 2016 verblijft [de minderjarige] bij pleegouders.
De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 27 september 2017 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] werd verlengd. De moeder betoogt dat de noodzaak tot uithuisplaatsing ontbreekt en dat de ondertoezichtstelling voldoende waarborgen biedt voor een veilige opvoedsituatie. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter betoogd dat de moeder niet voldoet aan de voorwaarden voor thuisplaatsing en dat er nog steeds zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden.
Tijdens de zitting heeft de raad geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] bij de pleegouders. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie van de moeder. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder is afgewezen.