ECLI:NL:GHAMS:2018:954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
200.217.215/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en gebondenheid aan uitspraak Huurcommissie zonder wilsovereenstemming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin [geïntimeerde] een vordering had ingesteld. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] voor een woning, waarbij [geïntimeerde] servicekosten heeft betaald. De Huurcommissie heeft in een uitspraak bepaald dat [geïntimeerde] te veel servicekosten heeft betaald, maar [appellant] heeft deze uitspraak niet erkend omdat hij niet op de hoogte was van de procedure. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, en [appellant] is in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend is, ook al was [appellant] niet op de hoogte van de procedure. Het hof bevestigt dat er geen wilsovereenstemming tussen partijen nodig is om gebonden te zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en verwijst [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.217.215/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3599763 CV EXPL 14-32074
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 maart 2018
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats 1] ( [land] ),
appellant,
advocaat: mr. O.F.X. Roozemond te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Wolfrat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 april 2016, hersteld bij exploot van 15 december 2016, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 15 januari 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het niet in het appel betrokken tussenvonnis van 27 juli 2015, onder het kopje “Feiten”, 1 a tot en met h, een aantal feiten vastgesteld. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) [geïntimeerde] heeft op basis van een schriftelijke huurovereenkomst met ingang van 1 juni 2011 van [appellant] de woning aan de [adres] gehuurd.
( b) [geïntimeerde] heeft [appellant] op basis van die huurovereenkomst van 1 juni 2011 tot en met september 2013 een voorschot servicekosten betaald van € 582,= per maand.
( c) Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de huurcommissie bij op 22 oktober 2013 verzonden uitspraak van 2 oktober 2013 bepaald dat de betalingsverplichting van huurder met betrekking tot de servicekosten over de periode 1 juni 2011 tot en met 31 december 2011 € 439,83 bedraagt en over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 € 754,=, alsmede dat het voorschotbedrag servicekosten met ingang van 1 mei 2013 € 63,= per maand bedraagt. [appellant] is in de procedure voor de Huurcommissie niet verschenen. Tussen partijen staat vast dat, als deze uitspraak tot uitgangspunt wordt genomen, [geïntimeerde] [appellant] over de periode 1 juni 2011 tot en met 30 september 2013 een bedrag van € 14.535,17 te veel heeft betaald. [appellant] heeft – ondanks sommaties – geweigerd dit bedrag aan [geïntimeerde] terug te betalen.
( d) In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , na vermindering van eis, van [appellant] de betaling gevorderd van een bedrag van € 10.408,49 (bestaande in voormeld bedrag van € 14.535,17, verminderd met een bedrag van € 4.126,68 wegens negen maanden niet betaalde huur), alsmede van een bedrag van € 920,35 wegens buitengerechtelijke incassokosten. Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter de vordering toegewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen. De kantonrechter heeft daartoe voor zover thans van belang, in rov 5 van het bestreden vonnis, overwogen:
“Vast staat dat [appellant] niet tijdig, binnen acht weken na verzending, en op de voorgeschreven wijze, door middel van een dagvaarding, bezwaar heeft gemaakt tegen de uitspraak van de Huurcommissie. Daarmee is de beslissing onherroepelijk geworden. Dat [appellant] niet op de hoogte was van de procedure bij de Huurcommissie, komt voor zijn risico. Het had immers op zijn weg gelegen om zich – tijdig – bij [geïntimeerde] c.q. bij de Huurcommissie bekend te maken en aldus ervoor te zorgen dat eventuele post hem zou bereiken.”
3.2.
[appellant] betoogt in zijn grief, kort gezegd, dat de uitspraak van de huurcommissie hem niet bindt, omdat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de huurcommissie en er (daardoor) tussen partijen geen wilsovereenstemming bestond de servicekosten aan de huurcommissie voor te leggen. Dit betoog wordt verworpen omdat – naar voortvloeit uit de te dezen geldende wettelijke regels – tussen partijen een dergelijke wilsovereenstemming niet behoeft te bestaan. Zowel de huurder als de verhuurder heeft immers het recht om in bij of krachtens de wet genoemde gevallen een oordeel van de huurcommissie te vragen, zulks zonder dat daarvoor de in- of toestemming van de wederpartij vereist is. De uitspraak van de huurcommissie geldt vervolgens, indien onherroepelijk geworden, weliswaar als tussen partijen overeengekomen, maar dit impliceert geenszins dat met betrekking tot het inschakelen van de huurcommissie wilsovereenstemming tussen partijen dient te bestaan.
3.3.
[appellant] heeft (terecht) geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het voor zijn risico komt dat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de huurcommissie. Het is overigens aannemelijk dat de huurcommissie correspondentie en uitspraak naar Mangré Makelaars heeft gestuurd, het bedrijf dat bij het sluiten van de huurovereenkomst als de vertegenwoordiger van [appellant] is opgetreden.
3.4.
De conclusie is dat [appellant] , nu hij niet tijdig (en met succes) op de voet van art. 7:262 lid 1 BW een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht, (wel degelijk) aan de hiervoor genoemde uitspraak van de huurcommissie is gebonden. De grief faalt, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het appel worden verwezen. [appellant] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel nopen, reden waarom zijn bewijsaanbod wordt verworpen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op € 313,= wegens verschotten, € 894,= wegens salaris van de advocaat en € 131,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,= voor nasalaris indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 maart 2018.