In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, na ontheffing van het gezag. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om een omgangsregeling waarbij zij elke twee weken op zaterdag contact zou hebben met haar dochter. De Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) verzocht om beëindiging van de omgang, omdat dit volgens hen ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De minderjarige, die in een pleeggezin woont, heeft te maken met complexe psychische problemen, waaronder PTSS, en heeft aangegeven geen contact te willen met haar moeder. Het hof heeft geconcludeerd dat de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek van de GI om de omgang te beëindigen toegewezen. De moeder werd aangespoord om samen te werken met de GI voor toekomstig contactherstel, maar het hof heeft het verzoek om een deskundige te benoemen voor advies over contactherstel afgewezen. De geheimhouding van het adres van de pleegmoeder werd eveneens afgewezen, omdat de moeder geen belang had bij opheffing van deze geheimhouding. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.