Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man inzake kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, dat op 7 december 2016 was afgewezen. De man verzocht het hof om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat zij niet in staat was om de gevraagde bijdrage te betalen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man en vrouw in 1992 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 25 juli 2016 is ontbonden. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, inclusief hun netto gezinsinkomen en draagkracht. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw met ingang van 31 mei 2016 tot 1 september 2017 een bijdrage van € 345,- per maand dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. Voor de periode na 1 september 2017 is de vrouw niet in staat om een bijdrage te leveren, gezien haar verminderde inkomen.
Daarnaast heeft het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast ten overstaan van een notaris. De man had ook een verzoek ingediend voor een bedrag van € 4.600,- dat de vrouw aan hem zou moeten betalen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking in bepaalde onderdelen bekrachtigd.