ECLI:NL:GHAMS:2018:911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-000852-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met mes in supermarkt: handelen gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een poging tot moord en poging tot doodslag, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 september 2015 in een Albert Heijn supermarkt in Amsterdam, waar de verdachte met een mes op het slachtoffer [slachtoffer 1] afging. De verdachte had een conflict met het slachtoffer en was met het mes naar de supermarkt gegaan met de intentie om hem te bedreigen. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte een stekende beweging gemaakt in de richting van het slachtoffer, maar het mes is niet daadwerkelijk in het lichaam van het slachtoffer terechtgekomen. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging van een tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], en het hof heeft deze beschuldigingen eveneens bewezen verklaard. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft de straf herzien en een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 3 maanden. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes bevolen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000852-16
datum uitspraak: 27 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-680221-15 (zaak A) en 13-741171-15 (zaak B), alsmede 13-684264-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
postadres: [adres 1].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep toegelaten wijzigingen is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
1.
primairhij op of omstreeks 18 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan en/of (vervolgens) met een mes, één of meer stekende beweging(en) in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of met een mes in zijn, verdachtes, hand in worsteling met voornoemde [slachtoffer 1] is geraakt en/of zijn arm(en) (met daarin dat mes) om de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen;
subsidiairhij op of omstreeks 18 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes één of meer stekende beweging(en) gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of met een mes in zijn, verdachtes, hand in worsteling met voornoemde [slachtoffer 1] is geraakt en/of zijn arm(en) (met daarin dat mes) om de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen;
3.
hij op of omstreeks 18 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een) keukenmes, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet Wapens en Munitie, heeft gedragen;
Zaak Bhij op of omstreeks 3 augustus 2015 en/of 4 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk - voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij gaat niet leven zonder mij.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of, - een of meerdere sms-berichten naar (de telefoon van) voornoemde [slachtoffer 2] gestuurd met daarin de tekst "Jij gaat slapen net als je vriendin let maar op." en/of "Je gaat [naam] snel zien." en/of "Ik maak jou kapot je gaat zien wat met leven ga doen." althans tekst van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak poging moord en poging doodslag

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 primair impliciet primair (poging moord) en in zaak A onder 1 primair impliciet subsidiair (poging doodslag) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en zoals bepleit door de verdediging – behoort te worden vrijgesproken. Nu dit ter terechtzitting in hoger beroep niet ter discussie heeft gestaan, licht het hof deze vrijspraken niet verder toe.

Bespreking van een bewijsverweer

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen stekende beweging gemaakt met het mes. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) alleen wilde bedreigen. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden, waarin alleen te zien is dat de verdachte met het mes in de hand een opheffende beweging maakt en niet tevens een stekende beweging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en met name de op die zitting getoonde camerabeelden blijkt dat de verdachte op 18 september 2015 met gezwinde pas en met in zijn rechterhand een groot mes, de Albert Heijn aan de [adres 2] binnen is gelopen. De verdachte was op dat moment op zoek naar de aangever [slachtoffer 1], waarmee hij die dag een conflict had gehad en op wie hij erg boos was, en waarvan hij wist dat deze daar aanwezig was. Hij is direct op [slachtoffer 1] afgelopen met het mes in zijn hand, waarvan de punt wees op [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] wilde vluchten maar zijn weg werd op dat moment geblokkeerd door een winkelwagentje, vastgezet met een ketting tussen de kassa’s. De verdachte is tegen [slachtoffer 1] aangelopen en heeft zijn rechterarm/hand met daarin het mes omhoog gebracht. Een metgezel van [slachtoffer 1], getuige [getuige], kon de arm van de verdachte vastpakken. Er ontstond een worsteling tussen [getuige], de verdachte en [slachtoffer 1]. Tijdens de worsteling wist [getuige] het mes van de verdachte af te pakken. Bij onderzoek bleek het mes een keukenmes, vleesmes, te betreffen met een lemmet van ongeveer 21 centimeter en een totale lengte van ongeveer 33 centimeter.
Het hof stelt op basis van de camerabeelden vast dat de verdachte een opwaartse beweging heeft gemaakt met zijn rechterhand met daarin een groot mes, kennelijk met het doel om [slachtoffer 1] daarmee te raken. Anders dan door de raadsman is bepleit is het hof van oordeel dat met dit opheffen van het mes de stekende beweging is ingezet, welke louter door het afpakken van het mes niet is vervolgd. [getuige], die het mes heeft afgepakt van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte met het mes op [slachtoffer 1] af is gekomen en zijn armen om [slachtoffer 1] heen heeft gedaan, en zijn handen naar de rug van [slachtoffer 1] heeft gebracht, met het mes nog in de hand. Op basis van de beelden is vast te stellen dat een worsteling heeft plaatsgevonden tussen [getuige], de verdachte en [slachtoffer 1], waarbij de verdachte het mes nog in de hand had.
Vooropgesteld moet worden dat het van dichtbij met een groot mes zwaaien/steken in de richting van de schouders en/of het gezicht van een persoon, dan wel het worstelen met een persoon met een groot mes in de hand, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt van het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Dit roept namelijk het risico in het leven dat de aangever in een kwetsbaar deel van het lichaam wordt geraakt. De verdachte moet van dit risico, evenals ieder ander weldenkend mens, op de hoogte zijn geweest en heeft dat kennelijk bewust aanvaard. In ieder geval is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest.
Het handelen van de verdachte, te weten: het in zijn woning pakken van een groot (vlees)mes, doelbewust op zoek gaan naar [slachtoffer 1], het met gezwinde pas en dat mes in zijn hand op [slachtoffer 1] aflopen en het inzetten van een opwaartse beweging met het kennelijke doel die te doen volgen door een neerwaartse met een groot mes in de hand, en vervolgens met hem in worsteling geraken met het mes in de hand, is daarbij naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook willens en wetens heeft aanvaard en dat zijn opzet in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest. De enkele stelling van de verdediging dat de verdachte [slachtoffer 1] slechts wilde bedreigen legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Dat het zwaar lichamelijk letsel zich in dit geval niet daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, komt doordat getuige [getuige] de arm van de verdachte heeft vastgepakt en hem op die manier heeft belemmerd de beweging met het mes af te maken, waarna hij hem het mes in een worsteling afhandig heeft weten te maken. Het hof acht de aan de verdachte tenlastegelegde poging zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Dat het hof de bovenstaande feiten en omstandigheden niet kwalificeert als een poging doodslag hangt samen met het feit dat niet goed valt vast te stellen of de kans dat het mes in een vitaal orgaan of lichaamsdeel van het slachtoffer zou zijn terecht gekomen onder deze omstandigheden een aanmerkelijke zou zijn geweest.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair, 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.
Primair (impliciet meer subsidiair)hij op 18 september 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan en vervolgens met een mes een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gemaakt en met een mes in zijn, verdachtes, hand in worsteling met voornoemde [slachtoffer 1] is geraakt;
3.
hij op 18 september 2015 te Amsterdam, een keukenmes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet Wapens en Munitie, heeft gedragen;
Zaak Bhij op 3 augustus 2015 en/of 4 augustus 2015 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
- voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij gaat niet leven zonder mij.” en
- sms-berichten naar de telefoon van voornoemde [slachtoffer 2] gestuurd met daarin de tekst "Jij gaat slapen net als je vriendin let maar op." en "Je gaat [naam] snel zien." en "Ik maak jou kapot je gaat zien wat met leven ga doen.".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair impliciet subsidiair en 3 en zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling;
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair, 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder het in zaak A onder 1 primair meer subsidiair (poging zware mishandeling) en zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd- meldplicht bij GGZ Reclassering Inforsa (hierna: Inforsa) en een behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke ambulante (forensische) zorg. Ten aanzien van zaak A onder 3 heeft de rechtbank bepaald dat geen straf wordt opgelegd. Tot slot heeft de rechtbank verbeurd verklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen mes bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet met de reclassering in zee gaat en ook niets met De Waag te maken wil hebben. Hij regelt liever zelf een behandeling voor zijn alcoholverslaving, op vrijwillige basis. Voorts werkt hij vanaf begin 2017 bij een uitzendbureau op oproepbasis. Het werkaanbod varieert van twee tot vijf dagen per week. Hij heeft nog geen goede huisvesting, want hij woont momenteel bij het Leger des Heils.
De raadsman heeft verzocht om in het geval van strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd om van zijn alcoholverslaving af te komen. De reclassering ziet ook geen heil meer in het begeleiden van hem. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden heeft dan ook geen meerwaarde, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door zich met een mes in een Albert Heijn filiaal te begeven waar het slachtoffer zich op dat moment bevond en met dat mes een steekbeweging richting het slachtoffer te maken, waarna hij met het mes in de hand met hem in worsteling is geraakt. Het is niet aan de verdachte te danken dat het bij een poging is gebleven en dat het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door zijn agressieve optreden heeft de verdachte niet alleen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast, maar ook dat van de in de supermarkt aanwezige nietsvermoedende getuigen
Daarnaast heeft de verdachte zijn vriendin bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Ook dit is een naar feit. Hij liep op dat moment in een proeftijd van een vonnis inzake bedreiging van hetzelfde slachtoffer, waaraan hij zich kennelijk niets gelegen heeft laten liggen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte betekenis toegekend aan de inhoud van het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie van 31 januari 2018. Uit dat uittreksel blijkt dat de verdachte eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Inforsa van
14 januari 2016, waaruit volgt dat Inforsa geen aanleiding ziet om af te wijken van het standpunt zoals neergelegd in het Plan van Aanpak van 28 oktober 2015, inhoudende dat gezien eerdere ervaringen met de verdachte, reclasseringstoezicht niet van meerwaarde is bij het terugdringen van het recidiverisico.
Ten aanzien van een klinische behandeling van de alcoholproblematiek heeft Inforsa tijdens de toenmalige detentie geen aanleiding gezien om de verdachte voor een dergelijk traject aan te melden. Ook nu ziet Inforsa, mede gezien de geringe motivatie van de verdachte geen noodzaak voor een langdurig klinisch behandeltraject. Uit het rapport van Inforsa van 27 juni 2017, opgemaakt in een andere strafzaak van de verdachte, volgt dat de verdachte sterk wisselt in zijn motivatie om van zijn alcoholverslaving af te komen. Voorts volgt daaruit dat hij zijn afspraken met de reclassering niet nakomt.
Het hof zal, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof acht een hogere gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, niet passend omdat het hof het slachtoffer uiteindelijk gelukkig geen letsel heeft opgelopen en het hof het niet wenselijk acht dat de verdachte wederom gedetineerd raakt, nu de verdachte zijn leven weer enigszins op de rit lijkt te hebben in de vorm van (uitzend)werk en opvang. Wel zal het hof naast het onvoorwaardelijke deel nog een fors deel voorwaardelijk opleggen. Dit draagt bij aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. In afwijking van de vordering van de advocaat-generaal zal het hof hier geen bijzondere voorwaarden aan verbinden, nu uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken naar voren is gekomen dat zowel de reclassering als de verdachte niets zien in toezicht en begeleiding en dit dan naar het oordeel van het hof ook geen meerwaarde heeft.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf wordt opgelegd.

Beslag

Het in zaak A onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 62, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak A onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair impliciet primair (poging moord), en het in zaak A onder 1 primair impliciet subsidiair (poging doodslag) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair en onder 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair, 3 en in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair impliciet meer subsidiair en in zaak B tenlastegelegde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes van het merk Handy.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2013, parketnummer 13-684264-13, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.D. van Heffen en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2018.
Mr. Hijink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]