ECLI:NL:GHAMS:2018:908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-001767-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met wijziging in bewijsmiddelen en strafmotivering in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2017. De verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in P.I. Ter Apel, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor meerdere diefstallen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 36 maanden geëist, terwijl de raadsman pleitte voor een straf van 18 maanden, rekening houdend met de vreemdelingenstatus van de verdachte. Het hof heeft de eerdere straf van 30 maanden bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die € 18.162,36 vorderde, vernietigd en de schadevergoeding vastgesteld op € 2.521,94. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001767-17
datum uitspraak: 27 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701145-17 tegen
[verdachte],
gedagvaard als te zijn geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1973,
ter zitting opgevende te zijn geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 1] 1973,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel die met betrekking tot die vordering is opgelegd -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een wijziging aanbrengt in de bewijsmiddelen en de strafmotivering van de rechtbank zal vervangen door de navolgende strafmotivering, gelet op een in hoger beroep gevoerd verweer.

Bewijsmiddelen

Het hof schrapt in bewijsmiddel 5 op pagina 17 van Bijlage 1 van het vonnis, inhoudende de bewijsmiddelen, direct onder het tweede kopje HERKENNING, de derde tot en met de zevende regel, welke regels beginnen met: “
De rechtbank zal derhalve” en eindigen met “
de algehele voldoening”.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat volgens de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) 2 maanden gevangenisstraf per diefstalzaak dient te worden opgelegd. Dit zou betekenen dat als de verdachte voor alle twaalf van de aan hem tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld, hij een gevangenisstraf dient te krijgen voor de duur van 24 maanden. De verdachte heeft echter een Vreemdelingenstatus hetgeen betekent dat hij niet in aanmerking komt voor vervroegde invrijheidsstelling. Hij zou dan die 24 maanden gevangenisstraf volledig moeten uitzitten, wat een onevenredig zware belasting voor hem zou betekenen. De raadsman verzoekt om die reden een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen. De verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat anderen een veel lagere straf hebben gekregen dan hij.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte betekenis toegekend aan de inhoud van het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie van 31 januari 2018. Uit dat uittreksel blijkt dat de verdachte eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat en -soort gelet op de straf die door rechters in soortgelijke gevallen aan recidiverende daders van zakkenrollerij worden opgelegd. Die straf heeft zijn weerslag gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden genoemd. Deze straf neemt ook het hof tot uitgangspunt. In strafverzwarende zin wordt echter meegewogen dat sprake is van een grote hoeveelheid delicten, te weten twaalf, de plaats waar de verdachte deze delicten heeft gepleegd, te weten in de trein, de professionele en uiterst geraffineerde wijze waarop hij te werk is gegaan, de keuze van zijn slachtoffers, te weten voornamelijk toeristen, alsook dat hij die feiten samen met anderen heeft begaan, waarbij er een onderlinge rolverdeling is geweest tussen afleiden en het afpakken van de veelal dure spullen, die ook niet meer zijn teruggegeven aan de slachtoffers.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 30 maanden, conform de straf die door de rechtbank aan de verdachte is opgelegd, passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht omtrent de Vreemdelingenstatus van de verdachte geen aanleiding om ten gunste van de verdachte van genoemd uitgangspunt af te wijken. Ook hetgeen de verdachte zelf naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding tot een lagere straf, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent de ernst van de gepleegde feiten. Evenmin ziet het hof aanknopingspunten om een hogere straf op te leggen zoals gevorderd door de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.162,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.327,14. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.426,98 aan materiële schade, te weten de opgevoerde posten met bijlagen 1 tot en met 5, en de vordering voor de overige materiële schade en de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat er verouderde goederen tussen de opgegeven schadeposten zitten. Voor het overige heeft de raadsman zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Het hof heeft bij de begroting van die schade gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en gaat - nu sprake is van onder andere de diefstal van een gsm en een laptop - bij de beoordeling van de vordering, die is onderbouwd met aankoopbonnen, uit van het volgende uitgangspunt: afschrijving 10 % per jaar als de gsm of laptop tussen de 12-24 maanden oud is.
-
Iphone 6, aankoopdatum 4 september 2015, bedrag: $ 649,- = € 587,62. De datum van de diefstal is
20 januari 2017. Afschrijving 1,5 jaar x 10 % = 15 % afschrijving. Aankoopbedrag € 587,62 minus 15 % =
€ 499,55;
-
Ipad Air2 en hoes, aankoopdatum 19 januari 2015, bedrag € 535,-. De datum van de diefstal is
20 januari 2017. Afschrijving 2 jaar x 10 % = 20 % afschrijving. Aankoopbedrag € 535,- minus 20 % =
€ 428,-.
Voorts zal het hof de volgende materiële schadeposten toewijzen, nu daartegen geen gemotiveerd verweer is gevoerd en voldoende is komen vast te staan dat deze schade is geleden:
- sieraden: € 1.000,00
- zonnebril Ray Ban: € 50,00
- bril: € 50,00
- portemonnee: € 25,00
- reiskosten: € 42,58 (€ 37,18+ € 15,40)
- 3 portemonnees: € 50,00
- kentekenbewijs € 31,50
- vervanging OV-chipkaart € 11,00
- saldo OV-chipkaart € 10,00
- vervanging Indiase bankpasjes € 20,00
- Fitbit Charge 2 Oplaadkabel: € 24,95
- Vervanging Nederlandse documenten: € 178,85
- OCI card India:€ 100,51
Totaal
€ 1.594,39
De verdachte is tot vergoeding van die schade met een totaalbedrag van
€ 2.521,94gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, hoofdelijk, zal worden toegewezen
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel die met betrekking tot die vordering is opgelegd,
te weten: de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.327,14 (drieduizend driehonderd en zevenentwintig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 (drieënveertig) dagen hechtenis, en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.521,94 (tweeduizend vijfhonderd en eenentwintig euro en vierennegentig cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.521,94 (tweeduizend vijfhonderd en eenentwintig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.D. van Heffen en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2018.
Mr. Hijink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]