ECLI:NL:GHAMS:2018:906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-000857-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en MDMA op 4 december 2015 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 11,35 gram cocaïne en 10 MDMA-pillen heeft vervoerd, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische-stressstoornis en depressiviteit. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 470 gelast, omdat niet was vastgesteld dat dit geld door middel van het strafbare feit was verkregen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000857-17
Datum uitspraak: 8 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-034520-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 11,35 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:hij op of omstreeks 4 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,35 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde, een andere strafoplegging en een andere beslissing met betrekking tot het beslag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 4 december 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 11,35 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 10 pillen van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500 en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte bij een zwaardere sanctie mogelijk geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zal krijgen, hetgeen het verkrijgen van een baan in de weg zal staan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van cocaïne en MDMA-pillen. Deze stoffen zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijk. Het vervoer ervan draagt veelal bij aan de verspreiding van en de handel in deze stoffen. De verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2018, niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Tevens houdt het rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. De verdachte kampt na een verkeersongeval met een posttraumatische-stressstoornis en met depressiviteit.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden.
Het bewezenverklaarde feit is te ernstig om te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals is bepleit door de raadsvrouw en (naast het opleggen van een boete) is gevorderd door de advocaat-generaal. Dat dit mogelijk consequenties kan hebben voor het verkrijgen van een VOG maakt dit niet anders.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 470 wordt verbeurdverklaard.
Het hof zal de teruggave van dit geldbedrag aan de verdachte gelasten, omdat niet is vastgesteld dat dit geld door middel van het onderhavige strafbare feit is verkregen of anderszins vatbaar is voor verbeurdverklaring.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte
het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 470.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 maart 2018.