ECLI:NL:GHAMS:2018:897

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
23-001048-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een hennepzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de vrijspraak. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een woning en een auto. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 februari 2015 hennepstekken in een auto had, maar onvoldoende bewijs gevonden dat hij ook betrokken was bij de hennepstekkerij in de woning. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen de doosjes met stekjes ophaalde en niet wist van de hennepstekkerij. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen en heeft de verdachte vrijgesproken van dat onderdeel. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte 189 hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn huidige werk en heeft een taakstraf van 30 uur opgelegd, in plaats van een gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001048-17
Datum uitspraak: 17 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-125767-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem
onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 25 februari 2015 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) ongeveer 861 en/of in een auto (Fiat [kenteken]) ongeveer 189, althans (in totaal) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in het pand aan [adres 2] 861 hennepstekken opzettelijk aanwezig heeft gehad. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte wist van de hennepstekkerij in de woning aan [adres 2] omdat is waargenomen dat hij het portiek bij die woning verschillende keren is ingegaan en eerst na langere tijd het portiek weer is uitgegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op 23 februari 2015 en 25 februari 2015 hebben de verbalisanten waargenomen dat de verdachte het portiek van het pand aan [adres 2] is binnengegaan. Op 25 februari 2015 hebben de verbalisanten in de betreffende woning aan [adres 2] 861 hennepstekken aangetroffen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op voornoemde data in opdracht van zijn broer doosjes met hennepstekken ophaalde aan [adres 2] en dat hij daarbij enkel het portiek is binnengegaan, alwaar de doosjes hem werden overhandigd, en dat hij niet in de woning is geweest. De verdachte heeft betwist dat hij wist dat er in de woning een hennepstekkerij aanwezig was.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende dat de verdachte wetenschap had van de hennepstekkerij in de woning aan [adres 2], laat staan dat hij daarover de beschikkingsmacht had. De omstandigheid dat de verdachte bij deze woning in opdracht van een ander hennepstekjes ophaalde is – ook bezien in combinatie met de overige inhoud van het dossier – onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van het telen/bereiden/bewerken/verwerken en/of aanwezig hebben van de hennepstekken in de woning aan [adres 2]. Derhalve acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten aanzien van [adres 2] is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting bij het hof op 3 januari 2018, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 189 hennepplanten, in de vorm van hennepstekjes, opzettelijk aanwezig heeft gehad. Anders dan de politierechter in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep, is naar het oordeel van het hof op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte in zoverre van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 25 februari 2015 te Aalsmeer opzettelijk aanwezig heeft gehad in een auto (Fiat [kenteken]) 189 hennepplanten of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman verzocht de verdachte een geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de handel in hennep in stand gehouden. Bovendien kan het gebruik van hennep schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers en is het gebruik hiervan bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder wegens een overtreding van de Opiumwet. Deze veroordeling heeft hem er kennelijk niet van weerhouden thans weer een strafbaar feit te plegen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof evenwel gebleken dat de verdachte een vaste baan heeft als medewerker bij een hotel. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het overige onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. M. Lolkema en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2018.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]