ECLI:NL:GHAMS:2018:885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
23-001065-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben vervalst reisdocument

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vervalst reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Albanië. De tenlastelegging betrof een incident op 2 maart 2017 te Schiphol, waar de verdachte het paspoort ter controle aan de Koninklijke Marechaussee heeft aangeboden. De verbalisanten hebben vastgesteld dat de stempels in het paspoort vals waren, wat leidde tot de conclusie dat het document vervalst was. De verdediging voerde aan dat de bewijswaarde van het proces-verbaal waarin de valsheid werd geconcludeerd, onvoldoende was en dat de verdachte niet op de hoogte was van de vervalsingen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wist dat de stempels vervalst waren, omdat hij zijn paspoort altijd bij zich had. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van een vervalst reisdocument. De opgelegde straf was een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de verdachte het vertrouwen in overheidsdocumenten had geschonden en dat de straf passend was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001065-17
datum uitspraak: 13 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-820128-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 maart 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden heeft gehad, te weten een nationaal paspoort van Albanië, voorzien van het nummer [nummer], waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument of de Nederlandse identiteitskaart of andere identiteitsbewijs afgegeven door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang vals of vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Het proces-verbaal waarin wordt geconcludeerd dat de stempels vals zijn, heeft weinig bewijswaarde en dient van het bewijs te worden uitgesloten, nu hierin niet wordt gerelateerd waaruit de valsheid bestaat. Bovendien gaat het hier om deskundigenbewijs en dat kan, zonder aanvullend bewijs, niet voldoende zijn om het tenlastegelegde bewezen te verklaren. Voorts wist de verdachte niet dat de (valse) stempels zich in zijn paspoort bevonden en had hij in de gegeven omstandigheden ook niet moeten vermoeden dat het valse stempels betrof.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft op 2 maart 2017 een op zijn naam gesteld nationaal paspoort van Albanië ter controle aangeboden aan de Koninklijke Marechaussee te Schiphol. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden documentonderzoeker en –deskundige, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, hebben dit paspoort op echtheid onderzocht. Zij hebben vastgesteld dat de op bladzijden 6 en 7 van het paspoort geplaatste stempelafdrukken van Montenegro en Zwitserland qua productietechniek niet overeen komen met voorhanden zijnde specimina van deze door de betreffende autoriteiten geplaatste stempelafdrukken. De verbalisanten hebben op grond daarvan geconcludeerd dat de stempelafdrukken vals zijn, zodat het paspoort als vervalst dient te worden beschouwd.
De bedoelde bevindingen en conclusies zijn door de verbalisanten neergelegd in een door hen op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat het in casu deskundigenbewijs in de zin van artikel 343 Sv betreft, volgt het hof haar daarin dan ook niet.
De verbalisanten hebben ook in voldoende mate opgegeven op grond waarvan zij tot hun conclusie zijn gekomen, nu zij de zich in het paspoort bevindende stempelafdrukken hebben vergeleken met de voorhanden zijnde specimina van officiële stempelafdrukken; dat zij niet hebben gespecificeerd waarin de verschillen in productietechniek bestaan, doet daaraan niet af, evenmin als de kennelijke omstandigheid dat de vervalsingen niet bij eerdere controles zijn ontdekt.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend dat de raadsvrouw geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven op grond waarvan aan de juistheid van de bevindingen en conclusie van de verbalisanten zou moeten worden getwijfeld, acht het hof bewezen dat het Albanese paspoort van de verdachte vervalst is.
Het hof acht ook bewezen dat de verdachte wist dat deze valse stempelafdrukken zich in zijn paspoort bevonden, reeds omdat hij heeft verklaard dat hij zijn paspoort altijd bij zich heeft, zodat het niet anders kan dan dat de stempels met zijn medeweten in het paspoort zijn geplaatst.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, voorhanden heeft gehad een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Albanië, voorzien van het nummer [nummer], waarvan hij wist dat het vervalst was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
het voorhanden hebben van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat aan de verdachte naar aanleiding van de veroordeling in eerste aanleg een inreisverbod is opgelegd; de veroordeling levert bovendien problemen op bij het reizen binnen de Europese Unie. De verdachte is een ‘first offender’ en is na onderhavig incident ook niet meer veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een vervalst reisdocument voorhanden gehad. Hij heeft daarbij het vertrouwen geschonden dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte reisdocumenten, waaronder begrepen de daarin geplaatste stempels.
Het hof heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en vermeld is in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding hier van af te wijken. De door hem ervaren beperkingen in zijn reismogelijkheden en de verblijfsrechtelijke consequenties zijn een rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het strafbare handelen van de verdachte en kunnen daarom bezwaarlijk als strafmatigend worden beschouwd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. P. Greve en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 maart 2018.
[…]