ECLI:NL:GHAMS:2018:846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.200.398/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vernielingen in de voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verrekening van vernielingen die door de man zijn aangebracht in de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding. De man, zonder bekende woon- en/of verblijfplaats, was appellant in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel, terwijl de vrouw, wonend te [woonplaats], de geïntimeerde in principaal appel en appellante in incidenteel appel was. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de man was veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning. De vrouw had in incidenteel appel grieven ingediend tegen een eerdere veroordeling tot betaling van een bedrag voor schilderwerk en houtrotherstel aan de woning. Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep voor bepaalde onderdelen, en dat de vrouw recht had op schadevergoeding voor de vernielingen die de man had aangericht. Het hof heeft de man veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 20.228,96 aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van de gemeenschappelijke eigendom van de woning en de gevolgen van onrechtmatig handelen na de echtscheiding.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civielrecht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.200.398/01
zaaknummer rechtbank : C/15/233721/HA ZA 15-700
arrest van de meervoudige familiekamer van 6 maart 2018
inzake
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
APPELLANT in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat:
mr. F.T. Pardaante Hoofddorp,
tegen:
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANTE in incidenteel appel,
advocaat:
mr. L. Hellingate Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 17 januari 2017 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
In het tussenarrest is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte. De zaak is verwezen naar de rol van 28 februari 2017 voor het nemen van een memorie van grieven door appellant.
De man heeft daarna geen memorie van grieven genomen. Aan hem is op de rol van 28 maart 2017 verval verleend.
De vrouw heeft vervolgens een memorie van grieven in incidenteel appel genomen, en heeft daarbij haar eis uit de eerste aanleg vermeerderd, alsmede producties in het geding gebracht.
De man heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen met producties.
Partijen, bijgestaan door hun respectieve advocaten, hebben de zaak doen bepleiten op 20 december 2017, de vrouw aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Beide partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Omdat de man na het tussenarrest van 17 januari 2017 geen grieven heeft ingediend tegen de beslissingen in het bestreden vonnis die geen betrekking hebben op
het gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte, zal de man, nu hij blijkens de dagvaarding van 31 augustus 2016 van het gehele vonnis van 1 juni 2016 dat zowel in conventie als in reconventie tussen partijen is gewezen, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn overige hoger beroep.
2.2.
De vrouw heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis ingediend, alsmede haar eis vermeerderd. Het hof zal, alvorens de grieven in incidenteel appel en de vermeerdering van eis te bespreken, enkele algemene opmerkingen maken.
2.3.
Partijen zijn [in] 2002 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 23 november 2010 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheiding is ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2012 is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap vastgesteld. Partijen hebben in gemeenschappelijk eigendom de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Nadat zich problemen in het huwelijk van partijen voordeden, heeft de man de woning in september 2009 tijdelijk verlaten. De vrouw bleef met de kinderen van partijen in de woning wonen. In september 2011 heeft de vrouw met de kinderen van partijen de woning verlaten en is de man weer in de woning gaan wonen. Blijkens de beschikking waarin de verdeling is vastgesteld, waren partijen – kennelijk vanwege de omvang van de hypotheekschuld - destijds niet in staat de woning te verkopen en zijn partijen overeengekomen dat de man alle lasten van de woning voor zijn rekening zal nemen tot de opheffing van de onverdeeldheid op welke wijze dan ook. Onder deze lasten zijn mede begrepen de hypotheekrente en de premie van de aan de hypotheek gekoppelde kapitaalverzekering. Op 13 december 2015 heeft de vrouw de man gedagvaard in de onderhavige procedure, stellende dat van haar niet kan worden verlangd dat zij langer in een onverdeeldheid blijft omdat zij door de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld feitelijk niet verder kan met het opbouwen van haar leven. Op 1 juni 2016 heeft de rechtbank zowel in conventie als in reconventie vonnis gewezen. De man is – kort gezegd – veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan verkoop en overdracht van de woning. Voorts is bepaald dat voor zover de man niet zijn medewerking zal verlenen aan onder andere de levering van de woning aan een derde, het vonnis in de plaats zal treden van de benodigde medewerking van de man aan de levering. De man is van dit vonnis in hoger beroep gekomen, maar heeft verzuimd dit hoger beroep binnen de daartoe in artikel 3:301 lid 2 BW genoemde termijn in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Om die reden is de man, in het deel van het hoger beroep dat zich richt tegen dat deel van het vonnis dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte, bij arrest van dit hof van 17 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
In oktober 2016 heeft tussen partijen een executie kort geding plaatsgevonden, en daarna een kort geding waarin door de vrouw is gevorderd veroordeling van de man tot ontruiming van de woning. Met dit kort geding beoogde de vrouw de executieverkoop van de woning te voorkomen, nadat de man een achterstand in de hypotheekbetalingen had laten ontstaan. Bij vonnis van 3 maart 2017 is de man veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten met medeneming van al het zijne en de honden en met afgifte van (een kopie van) de sleutels van alle toegangsdeuren aan de vrouw. De man heeft de woning op 22 maart 2017 verlaten. De vrouw stelt dat de man de woning en de bijbehorende tuin in een toestand heeft achtergelaten die maakte dat de woning op dat moment onverkoopbaar was. Om die reden heeft de vrouw geen andere mogelijkheid gezien dan ter besparing van kosten haar huurwoning op te zeggen en zelf weer met de kinderen in de woning te gaan wonen, teneinde de woning te herstellen en verkoop klaar te maken. De vrouw heeft foto’s in het geding gebracht van de toestand waarin zij de woning en de bij de woning behorende tuin heeft aangetroffen; ten aanzien van deze foto’s heeft de man ter zitting meegedeeld dat deze inderdaad de toestand weergeven nadat hij de woning ontruimd had.
2.5.
De vrouw is in het vonnis waarvan beroep in reconventie veroordeeld aan de man een bedrag te voldoen van € 2.999,80 voor haar aandeel in de kosten van schilderwerk en houtrotherstel aan de woning. Tegen die veroordeling richt zich de eerste grief in incidenteel appel van de vrouw. Zij verwijst naar de beschikking van 21 februari 2012 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) waarin is vastgelegd dat partijen hebben afgesproken dat de man alle lasten van de woning voor zijn rekening zal nemen. De vrouw doelt daarbij op de passage uit rechtsoverweging 2.6 van die beschikking waarin is vermeld:
“Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de man alle lasten van de woning voor zijn rekening zal nemen tot de opheffing van de onverdeeldheid op welke wijze dan ook.”De stelling van de vrouw is dat onder ‘alle kosten’ ook de kosten van onderhoud zijn bedoeld. De rechtbank heeft overwogen dat deze passage, gelet op de context waarin deze passage is geplaatst, betrekking heeft op de gebruikelijke lasten verbonden aan de woning (hypotheeklasten, premie kapitaalverzekering en verdere woonlasten) en dat het te ver gaat om daaronder ook te rekenen kosten voor noodzakelijk (toekomstig) onderhoud van de woning. De rechtbank overweegt dat dergelijke kosten behoorlijk kunnen oplopen. Omdat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de woning, zijn zij in beginsel ook gezamenlijk gehouden de noodzakelijke onderhoudskosten voor de woning te dragen. Dergelijk onderhoud is immers van belang om de waarde van de woning te behouden. Om die reden is de vrouw veroordeeld de helft van de gemaakte kosten, die door de man zijn gesteld op € 5.999,60, te dragen.
2.6.
Voor zover de grief van de vrouw zich richt tegen de hiervoor geciteerde passage uit het bestreden vonnis, faalt deze. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de afspraak van partijen zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking ziet op de gebruikelijke lasten verbonden aan de bewoning van de woning, en niet op noodzakelijk onderhoud ter behoud van de waarde van de woning, waaraan beide partijen op grond van artikel 3:172 BW naar evenredigheid dienen bij te dragen. Indien partijen ook het onderhoud van de woning onder hun afspraak hadden willen laten vallen, hadden zij dat expliciet dienen vast te leggen.
2.7.
De vrouw betoogt verder in haar eerste grief dat de man alvorens opdracht te geven tot het verrichten van het schilderwerk en het herstellen van houtrot met haar in overleg had behoren te gaan. Nu hij dat heeft nagelaten heeft de man haar de kans ontnomen haar standpunt ten aanzien van de vermeende noodzakelijke werkzaamheden kenbaar te maken, zelf een offerte op te vragen en/of de werkzaamheden zelf uit te voeren. De vrouw benadrukt dat de door de man overlegde factuur uiterst dubieus is. Bij navraag bij de belastingdienst is de vrouw gebleken dat op de factuur een niet-geldig btw-nummer staat, terwijl het op de factuur genoemde Kamer van Koophandel (hierna KvK) nummer niet van het bedrijf is dat de factuur heeft opgemaakt. Bovendien is het bedrag door de man overgemaakt op een ander rekeningnummer dan het rekeningnummer dat op de factuur staat.
De man voert in dit verband aan dat, nu de vrouw zegt dat zij nooit toestemming zou hebben gegeven voor het laten verrichten van de werkzaamheden, zij achteraf hem niet kan tegenwerpen dat geen toestemming is gevraagd. Dat zou een zinloze vraag geweest zijn. Verder voert de man aan dat de noodzaak van de werkzaamheden blijkt uit de werkzaamheden zelf. De stelling van de vrouw dat de factuur dubieus is, dat het btw-nummer niet geldig is en het KvK-nummer niet van het bedrijf is dat de factuur die de man heeft overgelegd, heeft opgemaakt, heeft de man in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel onbesproken gelaten. Nu de man blijkens de overgelegde stukken het door hem gestelde bedrag heeft betaald op een ander rekeningnummer dan vermeld op de factuur, mocht van hem -worden verwacht dat hij duidelijkheid op dit punt had verschaft en had laten zien aan wie of welk bedrijf hij had betaald alsmede dat hij was ingegaan op hetgeen de vrouw stelt over het btw-nummer en het KvK-nummer dat volgens de vrouw niet behoort bij het bedrijf waarvan de overgelegde factuur afkomstig is. Nu de man dit alles heeft nagelaten, bestaat twijfel over de juistheid van de stelling van de man dat hij een bedrag van € 5.999,60 heeft betaald ten behoeve van het onderhoud van de woning en is zijn vordering dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem dient te vergoeden, niet toewijsbaar. De beslissing van de rechtbank op dit punt zal worden vernietigd. De vordering zal alsnog worden afgewezen. Het overige dat de vrouw in haar eerste grief heeft gesteld, behoeft gelet op het voorgaande, geen nadere bespreking.
2.8.
De tweede grief van de vrouw gaat over de door de man ontvangen Inkomstenbelasting (hierna: IB) restituties over de belastingjaren 2007, 2008 en 2009. De vrouw verwijst naar de echtscheidingsbeschikking waarin in punt 11 op pagina 3 expliciet is aangegeven dat partijen de IB restituties die betrekking hebben op de periode vóór de peildatum bij helfte verdelen. Een en ander is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking, omdat op dat moment duidelijk was dat in de periode vanaf begin 2009 tot de peildatum van 7 december 2010 aan de man IB restituties waren uitgekeerd zonder dat de vrouw daarvan iets had ontvangen, aldus de vrouw. Primair maakt de vrouw aanspraak op een bedrag van € 18.410,-. Subsidiair voor het geval wordt geoordeeld dat alles wat voor de peildatum is uitgekeerd wordt geacht te zijn verdeeld door verdeling van de banksaldi van partijen, maakt de vrouw aanspraak op een bedrag van € 1.183,50, zijnde de helft van € 2.367,- welk bedrag de man ná de peildatum heeft ontvangen en niet met haar heeft gedeeld.
Het standpunt van de man is dat de kwestie van de IB restituties is verrekend bij de verdeling. Hij verwijst naar het vonnis waarvan beroep.
2.9.
Het hof overweegt als volgt. Geheel in lijn met de vaste rechtspraak op dit punt heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep overwogen dat tot aan de peildatum tussen partijen een gemeenschap van goederen bestond waarin zowel het vermogen als de schulden vielen. De restituties ontvangen vóór de peildatum zijn in die gemeenschap gevallen. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook overwogen dat de omstandigheid dat de teruggave mogelijk meer ten goede van de een dan van de ander is gekomen daarbij geen verschil maakt. Ook het hof is van oordeel dat de teruggaven van vóór de peildatum geacht worden te zijn verrekend in de verdeling van de banksaldi per de peildatum. De uitleg die de vrouw geeft aan de op de teruggaven betrekking hebbende zinsnede in de echtscheidingsbeschikking ligt niet voor de hand, nu deze zinsnede ook beperkt kan worden uitgelegd, in die zin dat de gerechtigdheid van partijen wordt aangeduid. Dat partijen met de betreffende zinsnede in de echtscheidingsbeschikking hebben bedoeld om de teruggaven van vóór de peildatum apart te verrekenen is een meer extensieve uitleg van de zinsnede; de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat partijen van deze extensieve uitleg dienden uit te gaan. Hetgeen de vrouw primair vordert, wordt dan ook afgewezen.
De subsidiaire vordering van de vrouw komt wel voor toewijzing in aanmerking. Blijkens productie 33 bij de memorie van grieven in incidenteel appel is aan de man op 17 december 2010 een bedrag van € 2.367,- betaald. Gelet op de afspraak zoals vervat in de echtscheidingsbeschikking had de man de helft van dit bedrag (€ 1.183,50) aan de vrouw dienen te betalen. Het hof zal de man daartoe alsnog veroordelen. Grief 2 slaagt dus deels.
2.10.
Alvorens het hof grief 3 zal bespreken, zal het hof eerst de vermeerdering van eis van de vrouw puntsgewijs behandelen. De vrouw stelt dat de man een spoor van vernieling heeft achtergelaten bij zijn vertrek uit de woning en dat de vrouw de woning in de toestand dient te brengen waarin deze zou hebben verkeerd indien geen vernielingen zouden zijn aangericht. De vrouw vordert van de man diverse bedragen. De vrouw beroept zich op artikel 6:95 juncto 6:97 BW. De man heeft door zijn doen en nalaten schade aangebracht aan de gemeenschap, welke schade voor rekening van de man dient te worden hersteld, aldus de vrouw. Indien de man niet aan haar betaalt vóór verkoop van de woning, dan dient op grond van artikel 3:184 BW hetgeen de man aan de gemeenschap schuldig is aan hem te worden toegerekend. De vrouw komt op een totaal schadebedrag van € 14.962,05. Daarnaast vordert zij van de man een bedrag van € 3.682,66 ter zake van door haar aan de ABN AMRO bank betaalde hypotheekrente betrekking hebbend op de periode dat de man in de woning woonde, doch niet de hypotheekrente betaalde hetgeen hij, gelet op de in de echtscheidingsbeschikking vastgelegde afspraak, wel had moeten doen. Voorts vordert de vrouw een bedrag van € 400,75 van de man. Het betreft de dubbele woonlasten die de vrouw noodgedwongen heeft moeten maken toen zij ontdekte in welke deplorabele toestand de man de woning had achtergelaten. Het bedrag is de hypotheekrente over de periode van 1 tot 15 april 2017 verminderd met de te verwachten hypotheekrenteaftrek over de helft van deze rente.
De man heeft tegen de vorderingen van respectievelijk € 3.682,66 en € 400,75 geen relevant verweer gevoerd, in het licht van het uitgangspunt dat de man jegens de vrouw was gehouden deze lasten te voldoen. Het hof zal deze vorderingen toewijzen. Het bedrag van € 3.682,66 is de man verschuldigd omdat het hypotheekrente betreft over de periode dat hij in de woning woonde en zoals gezegd volgens afspraak gehouden was om die kosten te voldoen. Het bedrag van € 400,75 komt het hof redelijk voor, nu – zoals hierna onder 2.11 zal blijken – de vrouw geen andere keus had dan zelf in de woning te gaan wonen nadat de man deze had verlaten, omdat de verkoop van de woning in de toestand waarin de man deze had achtergelaten, voor de vrouw geen reële optie was.
2.11.
De vrouw heeft foto’s overgelegd van de toestand waarin zij de woning na vertrek van de man heeft aangetroffen. De verwarmingsketel en de bijbehorende thermostaat bleken uit de woning te zijn verwijderd, alsmede op maat gemaakte radiator ombouwen en een Boretti gasfornuis met achterwand en bijbehorende afzuigkap. Er is een foto waarop voor het huis een afvalcontainer te zien is vol met sloopafval. Daarin is een radiator ombouw duidelijk te herkennen. De foto’s geven een beeld van een woning waarin behoorlijk is huisgehouden en waarin redelijkerwijs niet gewoond kan worden. Op de foto’s ziet de parketvloer er zeer beschadigd uit.
De man heeft ter zitting van het hof erkend dat hij alles uit de woning heeft gehaald dat niet aard- en nagelvast zat. Voor wat betreft de verwarmingsketel heeft de man verklaard dat de oude ketel stuk ging toen hij in de woning woonde. De man heeft toen op zijn kosten een andere tijdelijke verwarmingsketel laten plaatsen. De man vindt het logisch dat hij die ketel, waaraan de vrouw niet heeft bijgedragen, bij vertrek heeft meegenomen. Deels heeft de man volgens zijn verklaring hetgeen hij uit de woning heeft verwijderd weggegooid, deels heeft hij een en ander opgeslagen ten behoeve van zijn toekomstige woning. Hij beroept zich erop dat de verdeling van de inboedel had plaatsgevonden en dat hij gerechtigd was te doen wat hij heeft gedaan.
Het hof ziet dat anders. Zoals gezegd heeft de man in eerste instantie de woning verlaten. De vrouw bleef in de woning wonen. Toen zij uit de woning vertrok en de man er weer introk, heeft zij het huis voor de man achtergelaten met een verwarmingsketel, een thermostaat, radiator ombouwen en een fornuis met afzuigkap. Het had voor de hand gelegen dat ook de man op zijn beurt deze zaken had achtergelaten toen hij met het oog op de verkoop van de woning deze moest verlaten, hetgeen de verkoop van de woning aanzienlijk vergemakkelijkt zou hebben, te meer daar het zaken betreft die normaal gesproken bij verkoop in een woning worden achtergelaten, tenzij met de koper andere afspraken worden gemaakt. De man heeft ter zitting van het hof erkend dat hij alle planten uit de tuin heeft verwijderd en nogal een wildernis heeft achtergelaten, hetgeen hij – zoals hij heeft verklaard - achteraf bezien beter niet had kunnen doen. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de man de gemeenschap schade heeft berokkend en schadeplichtig is jegens de vrouw. Het handelen van de man bestempelt het hof als onrechtmatig jegens de vrouw. Het hof zal de verschillende schadeposten hierna afzonderlijk behandelen.
2.12.
De verwarmingsketel
De vrouw vordert een bedrag van € 1.112,39 ter zake de aanschaf van een nieuwe ketel en een bedrag van € 19,47 voor een kraan ten behoeve van de installatie. De vrouw heeft de stelling van de man dat de verwarmingsketel is stukgegaan toen hij er woonde niet betwist. Evenmin heeft zij betwist dat de man haar toen heeft verzocht de helft van een nieuwe verwarmingsketel te betalen, hetgeen zij wegens geldgebrek heeft geweigerd. Nu een verwarmingsketel onderdeel uitmaakt van een woning die is voorzien van verwarmingsradiatoren, komt de vervanging van de kapotte ketel voor rekening van beide partijen nu zij de woning in gemeenschappelijk eigendom hebben. Dat de vrouw geen overleg heeft gevoerd met de man voor de aankoop van een nieuwe ketel kan haar in de gegeven omstandigheden niet door de man worden tegengeworpen. De man dient de vrouw derhalve een bedrag van (€ 1.112,39 + € 19,47 : 2=) € 565,93 te betalen.
Boretti gasfornuis met afzuigkap
De man verweert zich door te stellen dat het een roerende zaak betreft; omdat hij bij de verdeling in de woning woonde, ging hij ervan uit dat het fornuis aan hem is toegedeeld. Daarom heeft hij het fornuis meegenomen. Bovendien is het fornuis 10 jaar oud en afgeschreven, aldus de man. Het hof volgt de man hierin niet. Dat het fornuis in het kader van de verdeling aan de man is toegedeeld, heeft de man tegenover de ontkenning door de vrouw, niet onderbouwd. De constructie van een dergelijk fornuis is zodanig dat het tot de vaste keukeninventaris is gaan behoren en bij de verkoop zou zijn inbegrepen. Dat het fornuis gelet op de leeftijd ervan geen waarde meer heeft, is door de man op geen enkele wijze onderbouwd. Het overleggen van de garantievoorwaarden is daartoe in ieder geval onvoldoende. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort fornuizen aanzienlijk langer meegaat dan 10 jaar. De man is gehouden het door de vrouw gevorderde bedrag van € 4.500,- aan haar te vergoeden.
Radiator ombouwen
Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het fornuis, geldt ook voor de radiator ombouwen. De man heeft welbewust aanzienlijke schade aan de woning berokkend door de op maat gemaakte ombouwen te verwijderen en deels te vernielen, zoals is te zien op de foto van de afvalcontainer. De vrouw vordert ter zake een bedrag van € 3.134,50, welk bedrag de man aan de vrouw dient te vergoeden.
Visgraatparket
De vrouw vordert een bedrag van € 2.400,- voor het laten herstellen van de vloer. Door uitwerpselen en urine van de honden van de man is plaatselijk schuren en schoonmaken niet mogelijk gebleken. Uiteindelijk moest het hele oppervlak geschuurd worden en moesten er circa 30 stroken visgraatparket worden vernieuwd als gevolg van beschadiging en verwaarlozing. De man stelt dat sprake is van gedeelde verantwoordelijkheid. De vrouw onderbouwt volgens hem niet dat de beschadigingen door de honden van de man zijn veroorzaakt, te meer daar partijen altijd al honden hadden toen zij nog samen in de woning woonden. De man ziet geen reden tot reparatie. De woning kan in de huidige staat worden verkocht.
Het hof volgt de man niet in deze laatste stelling. Het is ook in het belang van de man dat de woning tegen een behoorlijke prijs wordt verkocht en daarbij hoort dat ernstige beschadigingen tevoren worden gerepareerd en dat noodzakelijk onderhoud wordt verricht. Op de foto’s van de vrouw is een behoorlijk beschadigde vloer te zien, terwijl de man niet betwist dat die beschadigingen er niet waren toen de vrouw de woning verliet en hij de woning weer betrok. Anderzijds kan het hof niet vaststellen dat het schuren van de volledige vloer en het vervangen van diverse stroken parket alleen maar aan overmatige, aan de man toe te rekenen slijtage, te wijten is. Over het algemeen zijn parketvloeren af en toe wel eens aan een opknapbeurt toe. Daarom zal de man aan de vrouw de helft van het gevorderde bedrag dienen te betalen, te weten een bedrag van € 1.200,-.
De voortuin
Op de door de vrouw overlegde foto’s is te zien dat in de voortuin geen enkele plant meer staat. De foto’s tonen ook aan dat de man na verwijdering van de planten geen enkele moeite heeft gedaan om de tuin enigszins toonbaar achter te laten, terwijl een voortuin toch de eerste aanblik van een woning vormt en in die zin belangrijk is bij verkoop. Naar het oordeel van het hof heeft de man moedwillig de tuin vernield hetgeen voor zijn rekening dient te komen. De man dient aan de vrouw het door haar gevorderde bedrag van € 2.727,34 te betalen.
Vervanging deurmat
De vrouw stelt dat de deurmat was doordrenkt van urine van de honden van de man en enorm stonk nadat de man de woning verliet. Zij heeft een nieuwe deurmat moeten kopen omdat zij deze niet meer schoon kreeg. De prijs daarvan bedroeg € 36,90 welk bedrag de vrouw vordert. De man stelt zich op het standpunt dat een deurmat een roerende zaak is die periodiek vervangen moeten worden. Hij stelt dat de kosten van vervanging voor rekening van de bewoner komen.
Omdat de man niet heeft weersproken dat de mat doordrenkt was van urine van de honden en stonk toen hij de woning verliet, zal het hof de man veroordelen aan de vrouw de helft van de kosten van vervanging te betalen. Op de foto’s is te zien dat de deurmat niet op het parket ligt, maar in plaats van parket. In redelijkheid kan van de vrouw niet verlangd worden dat zij een woning bewoont met een stinkende deurmat, bovendien schrikt dat eventuele kopers af bij binnenkomst. Anderzijds dient een deurmat nu eenmaal af en toe vernieuwd te worden gelet op het gebruik waarvoor hij is bedoeld. De man dient de vrouw derhalve een bedrag van € 18,45 te vergoeden.
Reparatie van de koelkast
De vrouw stelt dat diverse onderdelen van de koelkast kapot waren toen zij de woning opnieuw betrok. De man stelt dat voor zover hij zich kan herinneren de koelkast is aangeschaft in 2007 en dat verzekeringsmaatschappijen voor dergelijke apparatuur een afschrijvingstermijn hanteren van 10 jaar. De apparatuur is derhalve afgeschreven en heeft geen waarde meer. Het vervangen van de onderdelen behoort tot het normaal gebruik van de woning. De kosten zijn voor rekening van de bewoner, aldus de man.
Het hof volgt de man niet in dit standpunt. De man bestrijdt niet dat de koelkast geen kapotte onderdelen had toen hij de woning betrok. De koelkast is als onderdeel van de keuken gemeenschappelijk eigendom. De kosten van herstel dienen door beide partijen gedragen te worden, zodat de man aan de vrouw een bedrag is verschuldigd van € 53,56, zijnde de helft van het gevorderde bedrag van € 107,12.
Vervanging Sanibroyeur
De vrouw vordert een bedrag van € 943,80 voor de Sanibroyeur die zich op de eerste etage van de woning bevond en die het niet bleek te doen. De vrouw stelt echter niet dat de man de Sanibroyeur moedwillig heeft vernield. Evenmin zijn er foto’s overgelegd waaruit de staat van de Sanibroyeur blijkt. Een Sanibroyeur is een toiletpot met een elektrisch werkend afvoersysteem waardoor een dergelijke pot op kleinere leidingen kan worden aangesloten dan op de gebruikelijke afvoerleidingen voor een toilet. Wel kan een dergelijke toiletpot worden aangemerkt als aard- en nagelvast zodra deze is gemonteerd. Een huis verkopen met een kapotte toiletpot is geen optie zodat deze met het oog op de verkoop vernieuwd moet worden. Het hof passeert dan ook het verweer van de man dat de woning ook wel met een kapotte Sanibroyeur verkocht kan worden. Beide partijen zijn als eigenaar gehouden ieder de helft van het met vernieuwing gemoeide bedrag te betalen, zodat de man aan de vrouw een bedrag dient te vergoeden van € 471,90. De man merkt weliswaar op dat de door de vrouw genoemde prijs van de aanleg van een nieuwe Sanibroyeur te hoog is, maar die stelling heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
Herstel- c.q. vervangingskosten samenvattend
De optelsom van vorengenoemde bedragen die naar het oordeel van het hof aan de man zijn toe te rekenen is (€ 565,93 + € 4.500,- + € 3.134,50 + € 1.200,- + € 2.727,34 + € 18,45 + € 107,12 + € 471,90 =) € 12.725,24. Het hof zal dit bedrag toewijzen ter zake van de vernielingen en vervangingen . Nu de man geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente, zal het hof deze toewijzen van de dag van het instellen van de vordering door de vrouw, 12 september 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
2.13.
De vrouw merkt in haar memorie nog op dat de schade die de man heeft aangericht omvangrijker is dan de hiervoor genoemde posten. Zij noemt een aantal zaken dat ontbreekt, dan wel zaken die beschadigd zijn. Nu de vrouw daaraan geen vordering heeft verbonden, zal het hof hetgeen de vrouw daarover stelt onbesproken laten.
2.14.
Concluderend dient de man navolgend bedrag aan de vrouw te betalen:
€ 17.992,15 (€ 1.183,50 + € 3.682,66 + € 400,75 + € 12.725,24), welk bedrag dient te worden verhoogd met de wettelijke rente als gevorderd nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. Indien de man dit bedrag niet aan de vrouw betaalt vóór de verkoop van de woning aan een derde, kan de vrouw – indien de woning bij de verkoop overwaarde heeft – met dit arrest en de daarin uitgesproken veroordeling executiemaatregelen treffen op het aandeel van de man in de overwaarde. Een aparte veroordeling zoals door de vrouw gevorderd is daarvoor niet nodig.
2.15.
Tot slot komt het hof toe aan bespreking van de derde grief van de vrouw. De rechtbank heeft zowel in conventie als in reconventie de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daartegen richt zich deze grief van de vrouw. Door de weigerachtige houding van de man heeft de vrouw zich in eerste instantie genoodzaakt gezien een procedure te starten. Het is de man die consequent, willens en wetens, weigert zijn medewerking te verlenen en de vrouw bewust schade toebrengt. Gelet op de proceshouding van de man had de rechtbank de proceskosten niet kunnen compenseren, aldus de vrouw. Het hof dient de man om die reden zowel in de kosten van de eerste aanleg als die van het hoger beroep te veroordelen.
De man verweert zich door te stellen dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor hij in de proceskosten van de eerste aanleg zou moeten worden veroordeeld. Dergelijke omstandigheden zijn er evenmin in hoger beroep. De man is weliswaar de procedure in hoger beroep begonnen zonder deze met grieven toe te lichten, maar de vrouw heeft de procedure vervolgens inhoudelijk overgenomen waarmee de zaak weer in evenwicht is. De vordering van de vrouw dient te worden afgewezen, aldus de man.
2.16.
Het hof overweegt dat de rechtbank op juiste gronden de proceskosten van de eerste aanleg heeft gecompenseerd. In hoger beroep ligt dat anders. De man heeft niet alleen verzuimd in principaal appel van grieven te dienen, hij heeft bovendien verzuimd het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW in acht te nemen waardoor hij bij arrest van dit hof van 17 januari 2017 in een deel van het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Door aldus te handelen heeft de man de vrouw onnodig op kosten gejaagd zodat de man daarom in de kosten van zowel het incident als het principaal appel zal worden veroordeeld. In incidenteel appel wordt de man grotendeels in het ongelijk gesteld, deels op de grond dat hij onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld. Om die redenen zal het hof de man tevens veroordelen in de kosten in hoger beroep van het incidenteel appel.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal appel:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep is gericht tegen oordelen die geen betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte;
veroordeelt de man in de kosten van zowel het incident als het principaal appel tot op heden begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.235,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
rechtdoende in incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de vrouw daarin is veroordeeld aan de man te betalen een bedrag van € 2.999,80;
veroordeelt de man aan de vrouw een bedrag te betalen van € 20.228,96 (twintigduizend tweehonderdenachtentwintig euro en zesennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente, over een bedrag van € 1.183,50 te rekenen vanaf 17 december 2010,
over een bedrag van € 4.083,41 te rekenen vanaf 7 dagen na betekening van dit arrest,
over een bedrag van € 12.725,24 te rekenen vanaf 12 september 2017,
alles tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de man in de kosten van het incidenteel appel tot op heden begroot op een bedrag van € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart vorenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, A.R. Sturhoofd en H.A. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.