ECLI:NL:GHAMS:2018:830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.204.214/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van arrest inzake vorderingen tot schadevergoeding en vaststelling van betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 een verbetering van een eerder arrest uitgesproken. Het oorspronkelijke arrest was op 30 januari 2018 gewezen en betrof een hoger beroep in een civiele zaak. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.M. Schram, had een vordering ingediend tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M. Kerpestein. De appellant verzocht om vaststelling van een bedrag dat hij aan de geïntimeerden zou moeten betalen, in het geval later zou blijken dat de wil tot persoonlijke duurzame ingebruikneming van het gehuurde niet aanwezig was geweest. Dit bedrag werd door de geïntimeerden vastgesteld op € 300.000,=. Het hof had in een tussenarrest van 29 augustus 2017 al overwogen dat dit bedrag passend was, maar in het eindarrest van 30 januari 2018 was deze beslissing niet in het dictum opgenomen. Na een verzoek van mr. Kerpestein om herstel van deze kennelijke fout, heeft het hof besloten om de verbetering door te voeren. In de beslissing van 13 maart 2018 is het hof tot de conclusie gekomen dat het bedrag van € 300.000,= aan de geïntimeerden moet worden betaald, indien later blijkt dat de wil om het gehuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen niet aanwezig is geweest. De verbetering is op de minuut van het eerdere arrest gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.204.214/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4752001\CV EXPL 16-627
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 maart 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] en

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.M. Kerpestein te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellant] en [geïntimeerden]. genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 30 januari 2018 een eindarrest uitgesproken. Bij brief van 22 februari 2018 heeft mr. Kerpestein zich namens [geïntimeerden]. op het standpunt gesteld dat het arrest een kennelijke fout bevat en herstel daarvan verzocht. Bij e-mailbericht van 1 maart 2018 is medegedeeld dat mr. Schram zich namens [appellant] refereert aan het oordeel van het hof.

2.Beoordeling

2.1
In het in deze zaak gewezen tussenarrest van 29 augustus 2017 heeft het hof onder 3.7 als volgt overwogen:
Voor het zich thans voordoende geval dat de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn, heeft [geïntimeerden]. verzocht het bedrag vast te stellen dat [appellant] aan [geïntimeerden]. dient te betalen indien later mocht blijken dat de wil tot persoonlijke duurzame ingebruikneming van het gehuurde in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Hij verzoekt dat bedrag te stellen op € 300.000,=. [appellant] heeft tegen dit verzoek geen bezwaar gemaakt, terwijl het bedrag het hof ook passend voorkomt gegeven het feit dat [geïntimeerden]. dat bedrag in 2003 aan de BV heeft betaald voor (de goodwill en de inventaris van) het restaurant. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
2.2
In zijn brief van 22 februari 2018 heeft mr. Kerpestein met juistheid erop gewezen dat het hof in het eindarrest van 30 januari 2018 heeft verzuimd de in het tussenarrest aangekondigde beslissing tot vaststelling van het bedrag van € 300.000,= in het dictum neer te leggen. Deze kennelijke fout leent zich voor eenvoudig herstel, waartoe het hof dan ook zal overgaan.

3.Beslissing

Het hof:
verbetert het in deze zaak op 30 januari 2018 uitgesproken arrest aldus dat op bladzijde 6, voorafgaand aan de passage over de compensatie van de gedingkosten, de volgende passage wordt toegevoegd:
bepaalt dat [appellant] aan Duijnmaijer c.s. een bedrag van € 300.000,= moet betalen indien later mocht blijken dat de wil om het gehuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D.J. van der Kwaak en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.