Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] en
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2018 een verbetering van een eerder arrest uitgesproken. Het oorspronkelijke arrest was op 30 januari 2018 gewezen en betrof een hoger beroep in een civiele zaak. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.M. Schram, had een vordering ingediend tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M. Kerpestein. De appellant verzocht om vaststelling van een bedrag dat hij aan de geïntimeerden zou moeten betalen, in het geval later zou blijken dat de wil tot persoonlijke duurzame ingebruikneming van het gehuurde niet aanwezig was geweest. Dit bedrag werd door de geïntimeerden vastgesteld op € 300.000,=. Het hof had in een tussenarrest van 29 augustus 2017 al overwogen dat dit bedrag passend was, maar in het eindarrest van 30 januari 2018 was deze beslissing niet in het dictum opgenomen. Na een verzoek van mr. Kerpestein om herstel van deze kennelijke fout, heeft het hof besloten om de verbetering door te voeren. In de beslissing van 13 maart 2018 is het hof tot de conclusie gekomen dat het bedrag van € 300.000,= aan de geïntimeerden moet worden betaald, indien later blijkt dat de wil om het gehuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen niet aanwezig is geweest. De verbetering is op de minuut van het eerdere arrest gesteld.