In deze zaak gaat het om de huur van sociale woonruimte en de verplichting van de huurder om de woning als hoofdverblijf te gebruiken. De appellant, een oudere man, heeft gedurende 2½ jaar buiten zijn woning verbleven om voor zijn partner te zorgen, die lijdt aan dementie. De verhuurster, Stichting Ymere, heeft de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming gevorderd, omdat de huurder niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Ymere toegewezen, waarna de huurder in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten vastgesteld en overwogen dat de huurder zijn verplichtingen niet is nagekomen, omdat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft gehouden. Het hof heeft de belangen van de huurder en de verhuurster tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat het belang van Ymere om de woning beschikbaar te stellen voor andere huurders zwaarder weegt. De huurder heeft niet voldoende aangetoond dat zijn situatie zodanig bijzonder is dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de huurder in de proceskosten veroordeeld.