ECLI:NL:GHAMS:2018:771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
23-001954-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en mishandeling in supermarkt met kopstoot als geweldsdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van diefstal van een grote hoeveelheid gratis zakjes thee uit een supermarkt en het toebrengen van een kopstoot aan een persoon die hem aansprak op zijn gedrag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 71 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging en legde een geldboete op van € 750,00 en 15 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee afzonderlijke delicten: diefstal en mishandeling. De mishandeling werd als zeer kwalijk beschouwd, omdat de verdachte geweld had gebruikt tegen het slachtoffer, wat leidde tot pijn en letsel. Het hof nam de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd in overweging bij het bepalen van de straf. De vordering van de benadeelde partij, die € 400,- aan immateriële schade had gevorderd, werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook de verplichting op aan de verdachte om deze schadevergoeding te betalen. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. S. Bek niet in staat was om mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001954-17
datum uitspraak: 5 februari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701138-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Het hof merkt daarbij op dat hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot het beroep op noodweer, het hof niet heeft gebracht tot andere overwegingen dan vervat in het vonnis van de rechtbank.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 71 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in de Albert Heijn en aan een mishandeling. Winkeldiefstal is een ernstig en hinderlijk feit en veroorzaakt schade en overlast voor winkeliers. Dat de verdachte, na de diefstal, met geweld heeft gereageerd op [slachtoffer] die hem aansprak op zijn gedrag, acht het hof zeer kwalijk. De verdachte heeft die [slachtoffer] een kopstoot gegeven, waardoor [slachtoffer] pijn heeft geleden en letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer], die blijkens zijn vordering tot schadevergoeding en de toelichting daarop, veel hinder van de kopstoot heeft ondervonden.
Anders dan de rechtbank en met de raadsvrouw van de verdachte is het hof van oordeel dat bij het bepalen van de strafmodaliteit niet moet worden gekeken naar de straffen die doorgaans worden opgelegd ter zake van diefstal met geweld. Het karakter van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten sluit meer aan bij twee separate vergrijpen; diefstal en mishandeling. De straffen die aan
first offendersvoor zulke vergrijpen plegen te worden opgelegd, hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor eenvoudige winkeldiefstal als oriëntatiepunt een geldboete van € 200,- gegeven en het oriëntatiepunt voor een eenvoudige mishandeling is een geldboete van € 500,-. Het hof neemt die straffen tot uitgangspunt. Bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de op te leggen straf zijn aangevoerd noch aannemelijk geworden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 400,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 januari 2015.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 januari 2015.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. G. Oldekamp en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2018.
Mr. S. Bek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.