ECLI:NL:GHAMS:2018:756

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
23/000536017
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake schuldheling van een motorfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 7 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in eerste aanleg veroordeeld voor schuldheling van een motorfiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij hij betoogde dat de verbalisanten onrechtmatig hadden gehandeld door hem zonder redelijk vermoeden van schuld te volgen en zijn schuur te betreden. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat de verdachte toestemming had gegeven voor de toegang tot de schuur.

Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de motorfiets, die hij van een onbekende persoon had gekregen, van diefstal afkomstig was. De verdachte had geen onderzoek gedaan naar de herkomst van de motor en had bovendien geen papieren die op de motor betrekking hadden. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat schuldheling bewezen was.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot 30 uren taakstraf, maar het hof besloot in hoger beroep de straf te verlagen naar 20 uren taakstraf, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de positieve wending in het leven van de verdachte. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de verdachte, om hem te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2018.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000536-17
datum uitspraak: 1 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-109705-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof ten aanzien van het gevoerde verweer van de raadsman het volgende overweegt.

Verweren in hoger beroep

De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de verbalisanten onrechtmatig hebben gehandeld door zonder redelijk vermoeden van schuld de verdachte te volgen naar diens schuur/box en vervolgens de schuur/box te betreden, op grond waarvan alle bevindingen uit het daaruit voortvloeiend onderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten. Bij gebreke aan overig bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken. Ook indien de resultaten van het onderzoek wel voor het bewijs worden gebezigd, dient vrijspraak te volgen nu de verdachte gelet op de staat van de motor en de wijze van verkrijging geen argwaan hoefde te hebben. Er is geen situatie waarin hij “beter had moeten weten” aldus de raadsman.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Noch voor de controlebevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 noch voor het kortstondig volgen op grond van artikel 3 Politiewet is een verdenking op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering een vereiste. Van een vormverzuim is derhalve geen sprake.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2015 (pagina 17 van het dossier) blijkt dat de verdachte toestemming heeft gegeven aan de verbalisanten om de box te betreden. De verbalisanten zien vervolgens in de schuur/box, bij de verdachte in gebruik, een motorfiets staan die van diefstal afkomstig is. De verdachte heeft verklaard deze motor van ene [naam] te hebben gekregen. Toen hij de motor in ontvangst nam, kreeg hij ook de papieren voor deze motor. Deze papieren hebben echter betrekking op een andere motor en zijn bovendien in de Italiaanse taal gesteld. Reeds om die redenen had de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit weleens een uit misdrijf afkomstige motor kon zijn. Hij heeft daar geen onderzoek naar gedaan. Gelet op het voorgaande – in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring in hoger beroep in eerste instantie niets voor de motorfiets hoefde te betalen – acht het hof schuldheling van de motor bewezen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot het verrichten van 30 (dertig) uren taakstraf bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 20 (twintig) uren taakstraf, bij het niet of niet naar behoren te verrichten daarvan te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
De raadsman heeft betoogd dat bij bewezenverklaring, gelet op de persoon van de verdachte, slechts een voorwaardelijke taakstraf zou moeten worden opgelegd met een proeftijd van 1 (één) jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een motorfiets. Door zo te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen motorfietsen. Een dergelijk feit leidt bovendien tot overlast voor de rechthebbende.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 29 januari 2018 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten. Deze veroordelingen dateren van langer geleden. Het onderhavige feit dateert van 4 juni 2015 en ook sindsdien is de verdachte niet meer met de strafrechter in aanraking gekomen. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken en het feit dat ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uren voldoende en daarmee passend en geboden. De aan de voorwaardelijke straf gekoppelde proeftijd van twee jaren dient er voor de verdachte ervan te weerhouden opnieuw met politie en justitie in aanraking te komen. Voor inwilliging van het verzoek van de raadsman om te volstaan met een kortere proeftijd, ziet het hof geen aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. V. Mul en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 maart 2018.
Mr. M.C.A.E. van Binnebeke is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]