In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 7 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in eerste aanleg veroordeeld voor schuldheling van een motorfiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij hij betoogde dat de verbalisanten onrechtmatig hadden gehandeld door hem zonder redelijk vermoeden van schuld te volgen en zijn schuur te betreden. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat de verdachte toestemming had gegeven voor de toegang tot de schuur.
Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de motorfiets, die hij van een onbekende persoon had gekregen, van diefstal afkomstig was. De verdachte had geen onderzoek gedaan naar de herkomst van de motor en had bovendien geen papieren die op de motor betrekking hadden. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat schuldheling bewezen was.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot 30 uren taakstraf, maar het hof besloot in hoger beroep de straf te verlagen naar 20 uren taakstraf, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de positieve wending in het leven van de verdachte. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van de verdachte, om hem te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2018.