De moeder betoogt – kort gezegd – dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikkingen niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Volgens de moeder heeft de kinderrechter ten onrechte overwogen dat de noodzaak tot uithuisplaatsing door de GI voldoende is onderbouwd. In het Plan van Aanpak van 31 augustus 2017, dat aan de bestreden beschikking ten grondslag ligt, wordt niet ingegaan op de door de kinderrechter in de beschikking van 9 maart 2017 gegeven opdracht aan de GI, te weten het onderzoeken van mogelijke alternatieven voor psychiatrische gezinsbehandeling en het zoeken naar het minst belastende alternatief. Daarnaast is het Plan van Aanpak gedateerd, aldus de moeder.
Voorts heeft de kinderrechter volgens de moeder ten onrechte overwogen dat de ontwikkeling van [de minderjarige] zodanig wordt bedreigd dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is om een veilige opvoedsituatie te kunnen garanderen en om de noodzakelijk geachte traumabehandeling van [de minderjarige] te kunnen starten. Tevens meent de moeder dat de kinderrechter ten onrechte de naschoolse begeleiding bij Jong Leren ontoereikend heeft geacht om de bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Hiertoe voert de moeder aan dat zij bereid was mee te werken aan de reeds ingezette hulpverlening door Arkin (Project aan Huis), maar dat deze hulpverlening vroegtijdig is gestopt. Zij betwist dat deze hulpverlening door haar toedoen niet van de grond dreigde te komen, aangezien een (nieuwe) afspraak stond gepland op 18 september 2017. Indien de GI deze hulpverlening onvoldoende vond aansluiten bij de behoefte van [de minderjarige] , had de GI alternatieve hulpverlening moeten zoeken, aldus de moeder. Zij was en is nog steeds bereid alle medewerking te verlenen aan hulpverlening in de thuissituatie, hetgeen volgens haar blijkt uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen haar en Arkin en het (concept)behandelplan Naschoolse dagbehandeling van het Leger des Heils (groep: [groep X] ). De gezinsdagbehandeling bij de afdeling PGB van de Bascule is volgens de moeder voortijdig beëindigd, omdat deze behandeling niet aansloot bij [de minderjarige] . [de minderjarige] werd gepest in de kindgroep en er was sprake van fysiek geweld van een ander kind jegens haar. De GI geeft dienaangaande een te eenzijdig beeld, aldus de moeder.
De mogelijkheden van hulpverlening in de thuissituatie zijn volgens de moeder onvoldoende benut. Zij kan [de minderjarige] met hulpverlening een stabiele en veilige opvoedsituatie bieden. Zij erkent de gesignaleerde opvoedproblemen alsmede haar eigen problematiek en zij heeft zich hiervoor gewend tot hulpverlening door Arkin. Zij betwist dan ook dat het haar aan inzicht ontbreekt en dat zij de problematiek bagatelliseert. Zij betwist tevens dat zij weerstand heeft tegen behandeling van haar persoonlijke problematiek en dat zij daarmee de traumabehandeling van [de minderjarige] heeft getraineerd. Zij heeft recent een VERS-training (emotieregulatie-training) bij het NPI gevolgd, die zij op 2 november 2017 succesvol heeft afgerond. Voorts zal zij traumabehandeling gaan volgen. De moeder stelt dat de GI in haar verzoek van 20 september 2017 voorbij gaat aan deze recente ontwikkelingen. Daarnaast heeft [de minderjarige] thans andere medicatie die een positieve invloed heeft op haar gedrag, gaat [de minderjarige] naar speciaal onderwijs en is de naschoolse dagbehandeling bij [groep X] , waarvan gezinsbehandeling een belangrijk onderdeel vormt, inmiddels gestart. Volgens de moeder is zij thans voldoende in staat [de minderjarige] te begrenzen en is de rolverdeling tussen haar en [de minderjarige] duidelijk. Vanuit Project aan Huis en [groep X] kunnen nog verdere stappen worden gezet. Zij heeft het belang van [de minderjarige] steeds vooropgesteld en daar ook naar gehandeld door zelf op zoek te gaan naar behandelingsmogelijkheden, aldus de moeder.
Bovendien acht de moeder een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet in het belang van [de minderjarige] . Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder in dit verband aangevoerd dat onvoldoende is onderzocht of de plaatsing bij Philadelphia KVT voldoende aansloot bij de belangen van [de minderjarige] en wat de gevolgen van deze plaatsing voor haar zijn. Recent vertoont [de minderjarige] zorgelijk gedrag in de vorm van automutilatie. Volgens de moeder is [de minderjarige] niet op haar plaats bij Philadelphia KVT en wordt [de minderjarige] op dit moment geen stabiliteit geboden. Een tweede verhuizing van [de minderjarige] in korte tijd gaat voorbij aan haar belangen, temeer omdat [de minderjarige] uit de voor haar vertrouwde en veilige omgeving zal worden gehaald.
De moeder stelt tot slot dat de kinderrechter ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing niet heeft beperkt en ten onrechte geen bijzondere curator heeft benoemd.