ECLI:NL:GHAMS:2018:737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
23-000599-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling tijdens voetbalwedstrijd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 14 februari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van mishandeling van een medespeler tijdens een voetbalwedstrijd op 10 september 2016 in Slootdorp, gemeente Hollands Kroon. De tenlastelegging betrof het geven van een elleboogstoot aan het slachtoffer, die resulteerde in letsel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 februari 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. Het hof heeft echter de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geen reden gezien om aan de geloofwaardigheid van hun getuigenissen te twijfelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad de elleboogstoot heeft gegeven, wat leidt tot de conclusie dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.

Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 82,53 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen daarvan voor de verdachte, die ook tuchtrechtelijke consequenties heeft ondervonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000599-17
datum uitspraak: 1 maart 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-233774-16 en 23-002199-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993]
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht een elleboogstoot te geven, althans te slaan, op/tegen de kaak/het hoofd van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] mogelijk niet goed hebben gezien wat er daadwerkelijk is voorgevallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaringen van de getuigen bieden geen enkel aanknopingspunt voor de door de raadsman veronderstelde mogelijkheid dat de getuigen de gegeven duw ten onrechte hebben aangezien voor een elleboogstoot. De getuigen hebben ieder voor zich bij de politie helder en concreet verwoord wat zij hebben waargenomen, te weten (telkens) dat [slachtoffer] door de rechterelleboog van de verdachte op de kaak werd geraakt. Het hof heeft, ook in het licht van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het opzet ontbreekt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte die [slachtoffer] van zich af heeft willen duwen, waardoor per ongeluk zijn hand in het gezicht van die [slachtoffer] terecht is gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent dat het geschetste alternatieve scenario zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2016 te Slootdorp, gemeente Hollands Kroon, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht een elleboogstoot te geven, tegen de kaak van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen I, II en III.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij algemene en bijzondere voorwaarden, te weten een reclasseringscontact. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij arrest van 22 december 2015 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 40 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gelast van een bij arrest van 22 december 2015 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door op 10 september 2016 tijdens de wedstrijd een tegenspeler een elleboogstoot te geven. Het is evident dat dergelijk agressief gedrag niet kan worden getolereerd. Het hof houdt wel rekening met de (behoorlijke) tuchtrechtelijke consequenties die dit handelen voor de verdachte heeft gehad, te weten een schorsing tot 7 januari 2017, erop neerkomend dat de verdachte ongeveer vijftien voetbalwedstrijden niet heeft kunnen spelen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte op 22 december 2015, welk arrest onherroepelijk is geworden op 6 januari 2016, is veroordeeld ter zake van mishandeling tot een (deels voorwaardelijke) taakstraf. Aldus is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde mishandeling een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf voor wat betreft het onvoorwaardelijk opgelegde deel ook door de verdachte is verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Het hof overweegt in dit verband nog dat voor zover de raadsman heeft bepleit dat het hier geen soortgelijke misdrijven betreft, omdat de ene mishandeling op een voetbalveld plaatsvond en de andere in het verkeer, deze stelling feitelijke grondslag mist.
Het hof zal om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen - op het voetbalveld dan wel daarbuiten - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week opleggen. Die straf is passend en geboden.
Het hof ziet af van oplegging van de daarnaast door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf, omdat het hiervoor genoemde taakstrafverbod aan het opleggen van een taakstraf naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in de weg staat én het hof voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen grond ziet. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de verdachte een fulltime baan in de bouw heeft, dat hij daarnaast vrijwilligerswerk verricht in de moskee en in het buurthuis en de verdachte voor zijn handelen ook al tuchtrechtelijk is aangepakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 82,53 met toekenning van de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aangegeven de vordering te handhaven.
De vordering is, behoudens niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bij vrijspraak, niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 10 september 2016. De vordering zal dus worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2015 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door tien dagen hechtenis (parketnummer: 23-002199-15). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen omdat het feit waarvoor de verdachte in 2015 is veroordeeld andersoortig is dan het feit waarvan hij thans wordt verdacht, geldt dat die stelling geen steun vindt in de wet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 82,53 (tweeëntachtig euro en drieënvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 september 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 82,53 (tweeëntachtig euro en drieënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 september 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2015, parketnummer 23-002199-15, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. V. Mul en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 maart 2018.
Mr. Van Binnebeke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.