ECLI:NL:GHAMS:2018:723

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.219.941/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak hebben klagers, die een klacht hebben ingediend tegen twee gerechtsdeurwaarders, hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had eerder de klacht van klagers als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers hebben op 25 juli 2017 een beroepschrift ingediend tegen deze beslissing. De gerechtsdeurwaarders hebben op 22 augustus 2017 een verweerschrift ingediend. Klagers hebben het hof laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, en ook de gerechtsdeurwaarders zijn niet verschenen. Hierdoor is de zaak op 8 februari 2018 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld.

De ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep werd beoordeeld aan de hand van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet, dat bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan alleen worden doorbroken als er een fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd. Het hof concludeert dat dit niet het geval is, aangezien dit niet is gesteld of gebleken. Daarom verklaart het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 11 juli 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.219.941/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/622477 / DW RK 17/70
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 februari 2018
inzake
1. [klaagster] ,
gevestigd te [plaats] ,
gemachtigde: [klager] , hierna genoemd,
2. [klager] ,
wonende te [plaats] ,
appellanten,
tegen
1. [gerechtsdeurwaarder] ,
2. [gerechtsdeurwaarder] ,
beiden gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 25 juli 2017 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 11 juli 2017.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klagers tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 10 januari 2017, waarbij de klacht van klagers tegen geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) als kennelijk ongegrond was afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 22 augustus 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Klagers hebben het hof vooraf (bij e-mailbericht van 7 februari 2018) laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Het hof heeft dit e-mailbericht diezelfde dag ter kennisneming doorgestuurd naar de gerechtsdeurwaarders.
1.5.
Omdat de gerechtsdeurwaarders evenmin ter terechtzitting zijn verschenen is de zaak, voor wat betreft de ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep, op 8 februari 2018 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep

3.1.
Klagers hebben op 23 februari 2016 een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft vervolgens bij beslissing van 10 januari 2017 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beslissing is op 11 januari 2017 aan klagers toegezonden, waarna klagers bij
e-mailbericht van 21 januari 2017 (nader aangevuld op 24 mei 2017) verzet hebben ingesteld tegen deze beslissing. Het verzetschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van
30 mei 2017. De kamer heeft bij beslissing van 11 juli 2017 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
3.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 11 juli 2017.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018 door de rolraadsheer.