In deze zaak hebben klagers, die een klacht hebben ingediend tegen twee gerechtsdeurwaarders, hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had eerder de klacht van klagers als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers hebben op 25 juli 2017 een beroepschrift ingediend tegen deze beslissing. De gerechtsdeurwaarders hebben op 22 augustus 2017 een verweerschrift ingediend. Klagers hebben het hof laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, en ook de gerechtsdeurwaarders zijn niet verschenen. Hierdoor is de zaak op 8 februari 2018 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld.
De ontvankelijkheid van klagers in het hoger beroep werd beoordeeld aan de hand van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet, dat bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. Dit rechtsmiddelenverbod kan alleen worden doorbroken als er een fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd. Het hof concludeert dat dit niet het geval is, aangezien dit niet is gesteld of gebleken. Daarom verklaart het hof klagers niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 11 juli 2017.