In deze civiele zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2018 een tussenarrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [X] c.s., die gezamenlijk de vennoten van de vennootschap onder firma Domesticare vormen. [appellant] heeft Domesticare in 2010 opdracht gegeven voor verbouwingen, maar er ontstond een geschil over de uitvoering van deze opdracht. De rechtbank Noord-Holland heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat Domesticare toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en heeft hen aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] heeft geleden. De rechtbank heeft ook een bedrag van € 120.410,00 aan schadevergoeding toegewezen aan [appellant].
In het hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 2] een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd. Het hof heeft overwogen dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging slechts plaats is indien deze misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde hoofdelijke verbondenheid van de vennoten van Domesticare niet op een juridische of feitelijke misslag berust.
Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de executie van het bestreden vonnis ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] geschorst moet worden, in zoverre dat het bedrag van € 95.789,60 aan hoofdsom niet mag worden overstegen. De overige incidentele vorderingen zijn afgewezen. De zaak is verwezen naar de rol voor het indienen van een memorie van grieven door [appellant].