Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Grief Iis gericht tegen de vaststelling onder 1.5 en houdt in dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat na te melden werkzaamheden aan de vloer van het gehuurde weliswaar hebben plaatsgevonden, maar (slechts) niet op 1 november 2013 zijn aangevangen. Hoewel, strikt genomen, niet onjuist is dat de werkzaamheden niet op genoemde datum zijn aangevangen, staat tussen partijen vast dat zij in het geheel niet zijn verricht, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Dit kan echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
vordert, dan blijven de overige afspraken gestand. Wel wil ik eraan toevoegen dat cliënt het graag wil dat de huurovereenkomst tussen partijen schriftelijk wordt vastgelegd in een gebruikelijk ROZ huurcontract bedrijfsruimte 5 + 5 (…)”
3.Beoordeling
grief IIkomt [appellant] op tegen de overwegingen 6, 7 en 8 van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter, samengevat, heeft overwogen dat uit de zojuist weer-gegeven mailwisseling tussen de gemachtigden van partijen moet worden afgeleid i) dat tussen partijen rond oktober 2013 een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen omdat zij het eens waren over de essentialia daarvan, te weten de huurprijs en de (voldoende bepaalde) ingangsdatum, alsmede over de duur van de overeenkomst en de toepasselijke (algemene) voorwaarden), ii) dat deze nieuwe huurovereenkomst niet onder een ontbindende voorwaarde is gesloten en iii) dat de door [appellant] gedane opzegging rechtskracht mist omdat deze niet is geschied tegen het einde van de (eerste) termijn waarvoor de nieuwe huurovereenkomst is aangegaan.