Het hof oordeelt als volgt.
(i) Ten aanzien van de kwetsbaarheid van de betreffende leerlingen en de mogelijke attendering door [A] hierop, heeft [A] verklaard dat ze aan [C] en [geïntimeerde] duidelijk heeft medegedeeld dat het om kwetsbare leerlingen ging met een achterstand op de arbeidsmarkt, die 18 jaar oud zijn maar functioneren als 12 jarigen ten gevolge van gedragsproblemen en leerachterstand. [C] heeft bevestigd dat [A] verteld had wat voor soort leerlingen er zouden komen, dat ze iets vertelde over een achterstand en dat het moeilijk opvoedbare kinderen waren. [personeelsmanager ] en [operationeel manager] hebben verklaard dat het kwetsbare leerlingen waren, maar hebben niets verklaard over de mededeling hierover aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft verklaard dat hem niets was gezegd en dat hij er van uit ging dat het gewoon schoonmaakpersoneel was. [B] heeft verklaard dat het om jongens ging die zwakbegaafd waren en dat ze moeilijk konden leren. De verklaringen van [A] en [C] zijn duidelijk. Het hof acht beide getuigen geloofwaardig. Het hof acht de verklaring van [geïntimeerde] niet geloofwaardig, nu hij heeft verklaard dat hij er van uitging dat het om gewoon schoonmaakpersoneel ging, terwijl ook [B] heeft verklaard dat het om zwakbegaafde jongens ging. Het hof acht daarmee bewezen dat [geïntimeerde] op 24 mei 2016 voorafgaand aan de gebeurtenis met betrekking tot het filmpje er op was gewezen dat het om kwetsbare leerlingen ging.
(ii) [E] heeft verklaard dat [geïntimeerde] een pornografisch filmpje echt liet zien, en dat dat niet per ongeluk gebeurde. [C] heeft verklaard dat de leerlingen om [geïntimeerde] heen stonden om naar het filmpje te kijken, dat het een seksueel filmpje was en dat iedereen kon meekijken. [A] heeft verklaard de volgende dag van leerlingen te hebben gehoord dat [geïntimeerde] hen een pornografisch filmpje had laten zien. [personeelsmanager ] en [operationeel manager] hebben verklaard met [D] , [E] en [F] gesproken te hebben. [operationeel manager] heeft verklaard dat de jongens alle drie een zelfde lezing gaven over het zien van het filmpje. Deze verklaringen komen allen met elkaar overeen en het hof acht de verklaringen geloofwaardig. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij een filmpje kreeg en dat er meerdere scholieren, voor hem onbedoeld, stonden mee te kijken. Hij heeft echter ook verklaard dat toen er meer scholieren kwamen, hij zijn telefoon zo heeft gehouden dat zij ook mee konden kijken. [geïntimeerde] bevestigt daarmee dat hij in ieder geval aan die scholieren zelf het filmpje heeft getoond. Deze verklaring had [geïntimeerde] niet eerder aan KCS gegeven, en dit standpunt heeft hij ook niet eerder in de processtukken ingenomen. Het hof acht ook een ander aspect van de verklaring van [geïntimeerde] hieromtrent niet consistent. Hij verklaarde eerst met nadruk (‘ik herhaal’) dat hij met de scholieren geen enkel woord had gewisseld over de inhoud van het filmpje. Nadien verklaarde hij dat hij – kennelijk in de context van het hebben ontvangen van het filmpje op zijn telefoon – behalve grapjes, niets tegen de scholieren heeft gezegd. Dat [B] heeft verklaard dat ze die dag niets aan de leerlingen heeft gemerkt doet hier niet aan af: vast staat immers dat de leerlingen een pornografisch filmpje hebben gezien, en ook [B] verklaart dat een van de leerlingen de volgende dag ‘verdriet of zo’ had. Het hof acht bewezen dat [geïntimeerde] aan (een of meer) leerlingen van het Luchtvaartcollege bewust een pornografisch filmpje heeft laten zien.
(iii ) [E] heeft verklaard dat [geïntimeerde] aan [D] diens telefoonnummer mocht om samen naar de Wallen te gaan en [D] heeft hem dat gegeven. [E] heeft verklaard dit gesprek zelf ‘een beetje’ gehoord te hebben, en ook dat [D] hem dit kort daarna in het busje vertelde en dat [D] dat toen al ongemakkelijk vond. [A] heeft verklaard dat [D] haar de volgende dag had verteld dat hij zijn mobiele telefoonnummer aan [geïntimeerde] had gegeven en dat die het nummer had opgeslagen. [C] heeft ook verklaard dat [geïntimeerde] één van de leerlingen zijn telefoonnummer heeft gevraagd. [personeelsmanager ] en [operationeel manager] hebben verklaard met [D] , [E] en [F] gesproken te hebben. [personeelsmanager ] heeft verklaard dat [E] haar heeft verteld dat [D] na het gebeurde tegen [A] heeft verteld dat hij zijn telefoonnummer aan [geïntimeerde] gegeven had. [operationeel manager] heeft verklaard dat de jongens alle drie een zelfde lezing gaven over het telefoonnummer. [geïntimeerde] heeft ontkend een telefoonnummer te hebben gevraagd en gekregen. Het hof acht de verklaringen van [E] , [A] , [C] , [personeelsmanager ] en [operationeel manager] consistent en geloofwaardig. De ontkenning door [geïntimeerde] maakt dat niet anders. Het hof acht bewezen dat [geïntimeerde] aan [D] diens mobiele telefoonnummer heeft gevraagd en gekregen.
(iv) [C] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat [geïntimeerde] één van de leerlingen had gevraagd om wat te gaan drinken en naar de wallen te gaan. [A] heeft verklaard dat zij van [D] begrepen heeft dat hij met [geïntimeerde] echt besproken had wanneer hij naar de wallen zou kunnen. [D] besefte later dat hij dit niet wilde, hij had het in een opwelling gedaan, schaamde zich er nu voor, had angst en vroeg haar wat hij moest doen als hij door [geïntimeerde] gebeld zou worden voor de afspraak, aldus [A] . [B] heeft verklaard die dag niets te hebben gemerkt, maar wel de volgende dag van [A] te hebben vernomen dat er een jongen was met ‘verdriet of zo’. [E] heeft verklaard dat [D] direct in het busje zich er al ongemakkelijk over voelde dat hij zijn telefoonnummer aan [geïntimeerde] had gegeven. [geïntimeerde] heeft verklaard met geen enkele leerling over de Wallen te hebben gesproken. Hij heeft er ook op gewezen dat hij op zaterdag 28 mei 2016 dienst had van 13.00 tot 21.30 uur, dat hij vanwege zijn reistijd dan al om 11.30 of 11.45 uur van huis ging en ook na afloop één à anderhalf uur reistijd had, en dat hij zich thuis altijd al omkleedde in KLM kleiding, zodat het niet mogelijk althans goed voorstelbaar is dat hij aan [D] zou hebben voorgesteld om die zaterdag naar de Wallen te gaan. De verklaringen van [C] , [A] en [E] passen in de door KCS gegeven lezing dat [geïntimeerde] aan [D] had voorgesteld om mee naar de wallen te gaan, dat [D] daar aanvankelijk mee had ingestemd maar daar kort daarna spijt van kreeg en angst over had. Het hof acht die verklaringen ook geloofwaardig. Hetgeen [geïntimeerde] verklaard heeft over zijn werktijden op zaterdag 28 mei 2016 doet daar onvoldoende afbreuk aan. Het door KCS aan [geïntimeerde] gemaakte verwijt is dat [geïntimeerde] met een leerling van het Luchtvaartcollege heeft gesproken om naar de Wallen te gaan, hetgeen [geïntimeerde] nadien stelselmatig heeft ontkend, en het hof acht dat verwijt terecht, nu het voldoende bewezen acht dat [geïntimeerde] met een leerling, [D] , over een bezoek aan de Wallen heeft gesproken.
(v ) Over de drie op 27 mei, 1 en 3 juni 2016 gehouden gesprekken bestaat weinig verschil van mening. [geïntimeerde] en [H] verklaren dat ze de gesprekken (voor [H] voor zo ver hij daarbij aanwezig was) niet prettig vond, hetgeen het hof vanuit hun positie goed voorstelbaar acht. [geïntimeerde] heeft echter verklaard in een van de gesprekken tegen [personeelsmanager ] te hebben gezegd dat hij een pornografisch filmpje had ontvangen, maar dat hij niet meer wist in welk gesprek dat was. Uit de tussen partijen uitgewisselde correspondentie blijkt echter niet dat [geïntimeerde] dat al in één van genoemde gesprekken had gemeld. In de brief van 3 juni 2016 waarin het ontslag op staande voet werd gegeven, schrijft KCS dat [geïntimeerde] op woensdag 1 juni 2016 had herhaald geen pornografisch filmpje op zijn mobiele telefoon te hebben laten zien en dat [geïntimeerde] op 3 juni 2016 bij zijn eerdere verklaringen bleef. Namens [geïntimeerde] is op 7 juni 2016 een verslag gedaan van de gebeurtenissen op 24 mei 2016 en de gesprekken daarna; gesteld wordt dat [geïntimeerde] niet door had dat leerlingen met hem meekeken naar het meergenoemde filmpje; gesteld wordt niét dat [geïntimeerde] dit al tijdens een van de drie genoemde gesprekken aan KCS had medegedeeld. Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] in de drie gesprekken nog geen melding heeft gemaakt van het hebben ontvangen van een pornografisch filmpje. Het hof acht bewezen dat [geïntimeerde] voldoende gelegenheid heeft gehad zijn visie op de gebeurtenissen te geven. Hij heeft de belangrijkste door KCS aan hem gemaakte verwijten (hierboven besproken in de eerste alinea van 2.2, genummerd (i) tot en met (iv)), ontkend. Nu het hof de betreffende verwijten terecht acht, immers de daaraan ten grondslag liggende feiten bewezen acht, was de ontkenning door [geïntimeerde] hiervan niet terecht, en heeft KCS hem evenzo terecht verweten geen openheid van zaken te hebben gegeven. De grieven 1 en 2, gericht tegen – kort samengevat - de overwegingen dat de gedragingen van [geïntimeerde] niet zijn komen vast te staan, slagen.