ECLI:NL:GHAMS:2018:681
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling en verhuizing in het kader van gezag over minderjarige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een voorlopige zorgregeling voor haar minderjarige kind is vastgesteld. De vrouw is op 26 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 juli 2017, waarin de rechtbank heeft bepaald dat de man, de vader van het kind, en de vrouw gezamenlijk gezag hebben over hun kind, dat bij de vrouw woont. De vrouw heeft verzocht om schorsing van de werking van de beschikking, terwijl de man zich verzet tegen het hoger beroep en de vrouw niet-ontvankelijk wil verklaren. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep voor zover het de verhuizing betreft, omdat de rechtbank hierover geen eindbeslissing heeft genomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep met betrekking tot de voorlopige zorgregeling. De vrouw heeft bezwaren geuit tegen de overnachtingen van het kind bij de man, maar het hof heeft geoordeeld dat de voorlopige zorgregeling in het belang van het kind is en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Het verzoek van de vrouw om de werking van de beschikking te schorsen is afgewezen, omdat zij geen belang meer had bij toewijzing van dit verzoek. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof op 27 februari 2018.